Nederlands Forum over Oude Radio´s
Onafhankelijk medium voor liefhebbers en verzamelaars van oude radio´s en gerelateerde zaken


 

 

Voeding


Overzicht 

 

 


De meeste U-toestellen hebben voor dit doel een serieweerstand aan boord. Deze wordt bij 220 V bedrijf in serie gezet met de gloeidraden, terwijl de anodespanning dan wordt verkregen uit de volle netspanning van 220V, dus aanzienlijk hoger is dan bij gebruik op 127 V. Als de serieweerstand alleen met de gloeidraden in serie staat is de waarde gemakkelijk uit te rekenen met de Wet van Ohm: R = V/I waarin V het weg te werken spanningsverschil is (230-127V dus ongeveer 100 V) en I de gloeistroom (vaak 100mA bij Europese radio's). De weerstand is dan ongeveer 1000 Ohm.

Let wel, als je deze waarde volgt moet deze weerstand zo in de radio worden gebouwd dat alleen de gloeistroom er door gaat, niet de anodestroom. Als je niets in het inwendige wilt veranderen en de weerstand direct in de netleiding gaat opnemen, loopt de anodestroom er wel door en wordt de berekening lastiger. Als ook de anodestroom erdoor vloeit kan de weerstand iets kleiner zijn, maar de precieze berekening? Dit is heel lastig omdat het van belang is over welk gedeelte van de fase de gelijkrichter stroom trekt. Probeer het eens met 900 Ohm en ga dan meten of de gloeidraden ongeveer de juiste spanning krijgen. Deze meting is ook weer lastig omdat de gloeidraden nu niet met een zuivere wisselspanning worden gevoed: uit elke positieve fase is een hap genomen op het moment dat de gelijkrichter stroom trekt.

Wat het eventuele inbouwen betreft: de weerstand wordt zeer heet aangezien hij een vermogen van een kleine soldeerbout (10W) in warmte omzet. Je ziet vaak in U-toestellen deze component als een grote groene cilinder op hittebestendige keramische voeten gemonteerd. De BX200U is berucht wegens de enorm hoge temperatuur van de kast boven deze weerstand! Kijk dus of je kast wel de mogelijkheid biedt deze hitte te verwerken. Er zijn wel fabrikanten geweest die deze hitte uit hun kast hebben willen weren door weerstandsnoeren te gebruiken. Dat is echter een levensgevaarlijk alternatief. Heel wat radio eigenaren hebben na vervanging van het netsnoer (in onwetendheid door een normaal snoer) hun toestel door zien branden. 

Het is mogelijk de voeding wat te verbouwen, bijvoorbeeld met een seriecondensator voor de gloeidraden en dan de anodestroom eromheen te leiden. Bij een Philips 208U heb ik dit gedaan (zie link). Als het toestel nog een beetje origineel is zou ik er voor kiezen om het niet om te bouwen, maar het alleen op een verhuistrafo te gebruiken.

Gerard


Op de site van Anton Wintjes, "Radio's uit de 20e eeuw" staat een goedkope oplossing (zelfbouwproject) voor de voeding van batterijontvangers. Op de site doorklikken op "voeding".

Anton Wintjes

(foto: Loek)

Hierbij wat voorbeelden van batterij vervangers die ik inmiddels gemaakt heb. Na het uitprinten van de scan (op dik papier), beplak ik deze met dun plastic dat ook voor boeken kaften gebruikt wordt. Je krijgt dan een stevig geheel wat ook niet zo snel krast. De laatste batterij die ik gemaakt heb (Eveready 467) bestaat uit de schakelingen welke door Gyula Kiss in het blad van de NVHR gezet zijn. Beide schakelingen zitten in een klein metalen kastje en het geheel zit ook weer in een metalen kast. Op deze manier is het redelijk gelukt om alle storing/straling te onderdrukken. De 8* 1,2 Volt batterijen hoef ik niet uit de houders te halen. Ze kunnen worden opgeladen via een externe aansluiting.

Wat mij is opgevallen dat de maten (ook volgens officiële specificatie) van de Eveready B101 en de 467 afwijken van elkaar. Het is niet veel, maar wel genoeg waardoor in sommige portable radio’s de B101 niet past. Toch worden beide batterijen vaak voorgesteld als elkaar vervanger.

Helaas lukt het nog niet om dezelfde mA/uren te maken die de originele batterij heeft, maar het blijft leuk om de radio te laten spelen zoals dat vroeger ook gebeurde.

Voor de vervangers van Eveready 415/416 maak ik veel gebruik van oude 9 Volt Duracel batterijen. Hier zitten veel herbruikbare materialen aan zoals het huis de drukknopaansluitingen isolatie, etc.

Loek Riemens

 

(foto: Loek Riemens)

Hierbij een replica batterij van de Eveready 455 (NEDA 202). Ik had deze batterij nodig voor de portable radio van Air King type Pockette chassis no 494. Deze radio zal ik later op het forum laten zien. De radio zit zeer vol aan de binnenkant en er is absoluut geen ruimte over. Ik ben begonnen met een blok hout om te zien of ik nog wat extra (enkele mm) ruimte kon creëren voor de replica batterij. De originele maten zijn 93,6*67,5*25,4. Bij een dikte van 26,4 paste het houtblok al niet meer in de radio. Dit betekende dus dat ik geen gebruik kon maken van 5* 9 Volt (oplaadbare) batterijen. Dus toch maar weer een omvormertje gemaakt met het bekende IC MC34063A. De omvormer zit in een metalen doosje, echter er komt toch nog stoorsignaal naar buiten via de voeding en uitgang draden. In beide leidingen zitten (ook in aparte metalen ruimte twee filters 4,4 MH met C naar aarde). Dit werkt goed er is geen storing waar te nemen. Het automatisch aan/uitschakelen zit met een platte montage onder de batterij houder.

De radio gebruikt 10 mA bij 45 Volt, de batterijen leveren dan 180 mA bij 4,8 Volt. Het zijn oplaadbare batterijen van 2700 mA/U. Dus de radio speelt ongeveer 15 uur op een lading. Aan de voorzijde van de replica zit onder het omhulsel een laadpunt zodat je de houder niet hoef open te maken. Je moet dan wel een lader hebben/maken van 4,8 Volt/ 18 mA. De maten van de replica zijn uiteindelijk geworden: 93,4*64,0*24,0 .

Loek Riemens

Laatst heb ik de portable radio van Emmerson type 856 gekocht. Dit is een zeer klein buizenradiootje met in de eindtrap twee transistors. Deze radio heeft twee batterijen. De anodebatterij is van het type Eveready 415 (45 Volt). Deze batterij is in meerdere type radio’s al toegepast en daar heb ik ook al verschillende repro’s van gemaakt.

De batterij voor de gloeispanning welke in de Emmerson 856 zit was voor mij nieuw. Hier is het type Eveready E233 (NEDA 1300) toegepast . De spanning is 4,2 volt. Onderstaand een foto van de radio met de batterij er nog in.

[image]

Dit is voor mij de basis geweest om de batterij na te gaan bouwen. Ook het omhulsel heb ik hiervan nagemaakt.

Via de kastmaat op de foto en de werkelijke maat kon ik de batterij maten bepalen. De maat blijkt gelijk te zijn aan die van een C-cell. Voor de zekerheid dit ook nog uitgeprobeerd in de radio en het past goed.

De radio gebruikt bij 4,2 volt ongeveer 42 mA daarom heb ik als alternatief gekozen voor 3 Ni-MH oplaadbare penlites (AAA) van 1200 mAh. De speelduur is dan ongeveer 30 uur.

Er zijn ook andere alternatieven er is bijvoorbeeld een Lithium Ion batterij van 3,7 volt (in C cell uitvoering) met een vermogen van 3300 mAh inclusief een interne bescherming tegen over en onder laden. Echter deze batterij is nog vrij nieuw en daardoor nog duur en ook (in Nederland) moeilijk te verkrijgen.

De iets lagere spanning van de 3 * Ni-MH (nominaal 3,6 volt) is geen bezwaar immers de buisjes in de radio hebben een nominale werkspanning van 1,25 volt en er staan hier in serie dus totaal 3,75 volt. Ook bereiken de Ni-MH batterijen de spanning van 1,2 Volt pas wanneer ze een tijd gebruikt zijn. Uiteraard heb ik eerst uitgeprobeerd of de radio een lange tijd goed speelt.


Als basis materiaal heb ik gebruikgemaakt van een oude 1,5 Volt C-cell. De batterij is uit elkaar gehaald door eerst de felsnaad aan de achterzijde weg te slijpen. Het enige wat extra nodig was is een stukje rond epoxyhars printplaat

[image]

Hierna de batterij in serie doorverbonden en de (oude) pluspool plaat nadat deze kleiner is gemaakt solderen op het ronde stuk epoxyplaat. Het overige koper op deze plaat verwijderen. Het was nog wel even wennen maar de (voor ons bekende) plus pool is bij deze batterij de min. Aan de binnenkant zijn 3 moertjes gesoldeerd voor de bevestiging van het epoxy plaatje. De bodemplaat (in dit geval dus de plus) zit vast gesoldeerd op het blikken omhulsel.

[image]

Nadat de onderdelen in elkaar gezet zijn en het papieren omhulsel is aangebracht ziet het resultaat er zo uit:

(afbeeldingen: Loek Riemens)

 

Voor het opladen van de batterij had ik al een universeel laad apparaat gemaakt. Wat ik kan instellen op de spanning en stroom.

Loek Riemens

Het parallel schakelen van een NiCD cel aan een koolzink-batterij verlengt de levensduur van de droge batterij. Door de parallelschakeling van de droge en de natte batterij ontstaat een combinatie met de lage inwendige weerstand van de natte cel, de duurzaamheid van de droge, en de lage klemspanning van de natte cel (1.2 tot 1.3 volt). De batterijbuisjes zijn zo ontworpen dat ze nog werken bij verlies van 30% batterijspanning, dus op 70% van de nominale spanning. De 1.5V gloeidraden werken dus nog prima op 1.2 of 1.3 volt, maar trekken dan een lagere stroom. Hierdoor gaat de droge cel (die de natte steeds bijlaadt) langer mee.

Dit klinkt als een erg fantastisch verhaal maar ik heb het uit het boekje over batterijbuizen van Philips, dus ik denk dat het echt waar is en het kan heel goed dat Philips zelf deze truc heeft gebruikt. Zelf voed ik een batterijradio (Philips LX381B) uit twee NiMH cellen, type AA parallel. Na een paar uur spelen gewoon weer opladen.

Gerard Tel

Toch iets opvallends aan de hand. De Philips LX452AB bezit namelijk een toets: "Laden". Aangesloten op de netspanning wordt in deze stand de NiCd-cel met minimaal 250mA geladen. Als iemand vergeet het laden tijdig te beëindigen (kan best wel eens gebeuren), dan zal de relatief kleine NiCd-cel dit niet "prettig" vinden en vrij snel sputterend overlijden.

Rein Tiezema

De NiCd cel in b.v. de Philips L5X62AB wordt geladen met een laadstroom van 420 mA. De laadtijd is 14 uur. Wanneer het laden daarna wordt voortgezet dan wordt een vermogen van 1,35 x 0,42 = 0,56 Watt in warmte omgezet. Dit leidt nauwelijks tot een temperatuurverhoging van de cel en is dus niet direct schadelijk.

John Hupse

Nog even een opmerking over het "overladen" van NiCd-accu's. Als ik naar de specificatie kijk van kleine NiCd (tot 3Ah) is het continue laden met circa 450mA bij de meeste types niet gewenst. Men geeft een maximale laadtijd op van circa 15 uur. Bij overladen kan de eigen weerstand zo hoog worden dat maximaal toelaatbare gloeispanning van de buizen ruimschoots overschreden wordt.
Het toepassen van een NiMh-cel geeft een meer betrouwbare oplossing. De meeste fabrikanten van deze accu's laten een continue laadstroom toe van circa 25% van de maximaal toelaatbare laadstroom. De beste oplossing blijft natuurlijk het tijdig beëindigen van de oplaadduur.

Rein Tiezema

Mee eens. Alleen waren die NiMH cellen er nog niet in de jaren '50. Ik heb zelf goede ervaringen met NiMH cellen, en heb ze ook al gebruikt bij een restauratie. Er blijft wel veel ruimte over in het inwendige van zo'n oude cel wanneer je de inhoud vervangt door een modern exemplaar.

Een 3 Ah NiCd cel uit de jaren '50 kun je doorladen met 300 mA zonder dat ie merkbare schade oploopt. De vuistregel was dat een laadstroom gelijk aan de capaciteit gedeeld door 10 (uur) niet langdurig wordt overschreden.

Moderne cellen zijn vaak kleiner vergeleken met die van 50 jaar geleden, en zijn dus wat gevoeliger voor dit soort onbedoelde situaties. Het oplopen van de spanning bij het (door)laden valt wel mee, de spanning komt niet boven de 1,5 Volt uit. De miniatuur Philips D-buisjes functioneren nog bij 1,1 Volt en zijn bestand tegen 1,5 volt. 

 

(foto: John Hupse)

Het Philips boekje dat al eerder werd genoemd is een must wanneer je het inwendige van buizenportables uit de jaren '50 wilt restaureren. Hier staat werkelijk bijna alles in wat maar enigszins de moeite waard is op dit gebied.

John Hupse

 

Het eventueel bijschakelen van een of twee droge cellen is volgens de gebruiksaanwijzing bedoeld om de bedrijfsduur van de ingebouwde gloeistroomaccu te verlengen. Duurzaamheid, gloeispanning en inwendige weerstand worden hierdoor niet gewijzigd, het is slechts een praktische manier om de speelduur van het toestel met een aantal uren te verlengen. De NiCd cellen zoals deze door Philips indertijd zijn gebruikt waren geen echte "natte" types. Het elektrolyt is min of meer "ingepakt", net als bij de huidige NiCd cellen.


(scan: John Hupse)

Voor de voeding van de 1,4 Volts gloeidraden wordt bij deze toestellen een oplaadbare NiCd cel gebruikt. Wanneer deze cel leeg raakt, en geen 230 Volt in de buurt is om 'm weer op te laden, kunnen 1 (soms zelfs 2) kool-zink batterijen worden bijgezet.

Vlak na het inzetten van een verse cel wordt de NiCd cel weer opgeladen tot een evenwicht is bereikt. Op deze manier wordt de autonome speelduur van het toestel verlengd.

John Hupse

 

(foto: John Hupse)


Het mes snijdt aan twee kanten, want door de aanwezigheid van de natte cel gaat de droge langer mee.  Ik citeer uit "Electronenbuizen voor batterijontvangers", Philips Technische bibliotheek, 1955: (Natte cel = accu, droge cel=batterij of normaalcel). Een rechthoekige Nikkel-Cadmium cel van 34x34x60 mm heeft een capaciteit van ongeveer 1,7AU, zodat een ontvanger, uitgerust met een complete serie D 96 buizen, hiermee vijf dagen kan worden gebruikt bij drie uur bedrijf per dag, voordat de cel weer moet worden herladen. Is men langer van het lichtnet verstoken, dan kan een normaalcel parallel aan de accu worden aangesloten. De eerste ontlading van deze cel laadt de accu gedeeltelijk. Hierdoor blijft de gloeispanning 1,2V, en de totale afgenomen stroom is dienovereenkomstig lager dan wanneer alleen de normaalcel wordt aangesloten. Dit heeft tot gevolg dat de combinatie van nikkel-cadmium cel en normaalcel een langere gebruiksduur geeft dan de cellen afzonderlijk.

De auteur (E. Rodenhuis) heeft het theoretisch bij het rechte eind. Hij houdt in zijn tekst helaas geen rekening met de verliezen die optreden bij het laden van de cel door de normaalcel. Deze verliezen zijn, door de relatief hoge laadstroom, vrij aanzienlijk, minimaal 20%. De besparing door de lagere gloeispanning is in de praktijk minimaal. In figuur 148 van hetzelfde boekje is de ontlaadkromme getekend van een normaalcel uit 1955. De gemiddelde klemspanning is circa 1,3 Volt, eerder lager dan hoger. De gemiddelde klemspanning van de NiCd cel is slechts een fractie lager, ongeveer 1,2 Volt. Het verhaal is op zich correct, alleen de conclusie klopt niet.

John Hupse, Gerard Tel

Let erop dat de gloeivoeding en de plaatvoeding geen gemeenschappelijke aarde mogen hebben, ze moeten vrij ten opzichte van elkaar kunnen zweven.

In de naoorlogse tijd, de bloeitijd van draagbare buizenradio's, was 1,5 V het meest gebruikelijk. De gloeidraden (één per buis, maar twee voor de eind) staan dan parallel. Echter, soms worden de gloeidraden in serie gezet en dit gebeurt met name altijd als een radio uit een gelijkstroomnet gevoed kan worden. De gloeispanning is dan 7,5 of 9 V, afhankelijk van hoeveel pitjes er gevoed moeten worden. De legendarische TransOceanics van Zenith hebben om deze reden een gloeibatterij van 7,5 V en de Perfecta zelfs van 9 V. Je had ook fabrikanten die doodleuk de gloeiketen schakelbaar maakten. Bij lichtnetgebruik stond de boel in serie en als op batterij werd overgeschakeld werden ook de gloeiertjes parallel gezet en werd er met 1,5V gewerkt. Voorbeeld: de Vega Turist. Dit principe was niet erg populair omdat de schakelaars in de gloeileidingen kraakstoringen konden geven. Andere gloeispanningen dan 1,5, 7,5 en 9 Volt zijn mij niet bekend.

Met serievoeding moet je oppassen. De buizen zijn namelijk direct verhit en daardoor gaat de gloeistroom zich mengen met de katodestroom. Bij een serie-gloeiketen vind je daarom altijd tussen elke twee gloeidraden een weerstand naar aarde om deze katodestroom door te voeren. Je houdt het niet voor mogelijk maar die twee stromen "kruisen" elkaar als het ware. En dat gaat goed (meestal). Er kunnen fouten bij optreden die je normaal niet voor mogelijk houdt, want de roostervoorspanning van de eindbuis wordt geleverd door de gloeiketen en de buis kan zichzelf dus niet "dichtknijpen" als de katodestroom te hoog wordt. Zie Perfecta.

De plaatbatterij kon van 45 tot 150 V variëren. Kleine zakradiootjes hadden meestal 67,5, maar soms 90 V en een heel enkele keer 45 V. Het uitgangsvermogen was dan ongeveer 50 mW met b.v. een DL92. Batterijradio's voor huisgebruik (zoals de Philips BX484B) hadden vaak een balansuitgang en 150V anodespanning. Indien uitgevoerd met DL96 kan een uitgangsvermogen van 2W worden bereikt met een verbruik van 5 á 6 Watt uit de batterij, gloei plus plaat. Het rendement is ongeveer 40% en dit is onvoorstelbaar hoog. Die DL96 is trouwens niet zo kritisch op zijn plaatspanning, je kunt hem op 150 V gebruiken maar ook op 25 V komt er ook nog mooi geluid uit. In de oude serie ("50mA gloeiers") had je twee eindbuizen: DL92 voor lage spanning (tot 90V) en DL94 voor hoge spanning (vanaf 90V).

De buizen werden in die tijd altijd uit een anodespanning gevoed, maar nogmaals, de toegestane variatie is heel groot. Als je de voeding bouwt voor 67,5 en 90 V kun je alle radio's laten spelen.
Iets anders is het met de vooroorlogse radio's, zo uit de jaren '20. Daar had je gloeiaccu's van 4 (soms 2) volt, een rooster voorspanningbatterij (van een volt of 30 met tig aftakkingen) en een plaatbatterij, droog van 200 Volt of zo. De detector had vaak een lagere spanning nodig en je zag op die oude Philips plaatspanningsapparaten vaak een regelbare aftakking zitten. Er was dan 250 V beschikbaar voor de eindbuis en 120 tot 150 V (instelbaar) voor de detector.

Misschien moet je een voeding maken die pakweg 170 volt afgeeft, en die laten lopen over een keten van zenerdiodes van 22,5 V, met tussen elke twee zeners een contactbus. Je kunt dan met een banaanplug elk veelvoud van 22,5 afnemen. Tussen 67,5 en 90 V gebruik je natuurlijk twee zeners, van 7,5 en 15 om ook 75 V te hebben. De afgenomen stroom is altijd lekker laag, 10mA of zo (als je geen sluiting of lekkende koppelaars hebt), dus dit principe lijkt me goed toepasbaar.

Gerard Tel

Voor mijn batterijradios gebruik ik met veel plezier oplaadbare NiMH batterijen. Zeker voor een klein model radio, waarin weinig plaats is, is dit een uitstekende optie. Oplaadbare batterijen hebben een lage inwendige weerstand; dit betekent dat de spanning nauwelijks daalt wanneer er stroom wordt afgenomen of de batterij al voor een deel leeg is. Dus, een 1,2V batterij levert ook echt
1,2V vanaf dat hij vol tot vlak voor hij leeg is, ongeacht of er veel of weinig stroom uit getrokken wordt.

Deze radio is ontworpen voor droge batterijen (type zink-kool indertijd, moderne droge batterijen zijn alkaline). Van die batterijen neemt de spanning veel sterker af als er stroom wordt afgenomen.

De anodebatterij is van een 67 Volt type, maar die batterij levert alleen 67V als hij nieuw en onbelast is. Tijdens het gebruik daalt de spanning tot 50 of zelf 40V en daarom werkt je radio ook nog heel goed op die lage spanning. Vuistregel bij Philips was dat de werking nog goed moet zijn bij 70% van de nominale spanning. Je krijgt dus een zeer goede werking als je voor je anodebatterij een serie
keten van 6 oplaadbare 9V batterijen maakt. De stroomafname uit de gloeibatterij is 250mA; dit kan gemakkelijk door een enkele NiMH AA batterij worden geleverd. Een enkele penlight batterij gaat als gloeibatterij dan 6 tot 8 uur mee. In mijn Philips LX381B, die zes buizen heeft en 300mA trekt, heb ik gemerkt dat die prima speelt met een enkele penlight als gloeibatterij, maar ik plaats er twee parallel zodat de batterij iets langer meegaat.

Voor de anodebatterij heb ik maar een enkel setje zodat ik moet wisselen tussen de toestellen. Er volgen een paar links naar toestellen uit mijn verzameling, de meeste kun je horen spelen en de opnames zijn allemaal op deze NiMH batterijen gemaakt.

Hier is een Decca huiskamer-radio met 2V-buizen; hij heeft 2 penlight-batterijen plus een weerstandje in serie als gloeivoeding. Stroomafname 450mA uit de gloeibatterij, 5mA uit de plaatbatterij: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/DeccaBat.htm

Hier de Philips LX381B, zes buizen, speelt prima met een penlight als gloeivoeding: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/Phil381.htm

De Zenith TransOceanic uit 1947 heeft de gloeidraden in serie, die worden ook door een 9V NiMH batterij gevoed; die moet dan 50mA leveren en gaat maar 3 a 4 uur mee: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/ZenTO800.htm

Op deze foto kun je zien dat de ruimte in de toestelletjes doorgaans voldoende is voor 6 P-cellen: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/Highness.htm

Is die ruimte toch te krap, probeer dan rustig eens vier stuks. Ik heb gemerkt dat diverse van deze toestellen nog geluid produceren met slechts 25V gloeispanning! Uiteraard kun je dan van gevoeligheid en volume niet te veel meer verwachten.

Deze link is naar een artikeltje over batterijbuizen. Batterijbuizen

Gerard Tel

Als het pakket 9 volt blokjes in serie nog te groot is kan je ook kleine 12 volt batterijtjes nemen die in fotoflitsers worden gebruikt. Als je de origineel lijkende anodebatterij in je toestel wilt hebben kun je die namaken van bijv. pertinax printplaat (aan elkaar solderen) en een geleende (ik heb hem overigens niet) anodebatterij van vier kanten in scannen en uit printen op ware grootte, uitsnijden en die op de van bijv. pertinax printplaat vervaardigde anodebatterij plakken. Misschien zijn oplaadbare batterijen een optie voor als je het toestel erg veel wilt gaan gebruiken. 1,5 volt zijn er in vele soorten en maten te vinden.dus dat is geen enkel probleem. Bij een fotospeciaalzaak zijn soms ook goed bruikbare hoge voltage batterijen te vinden.

Hans van Kampen , Ben Dijkman

 
  • Ik ben bezig met het namaken van de DEAC-cel type D6 die in de Philips L5X62AB (Klipper) zit. Hoe zitten de aansluitklemmen van deze accu? Zijn alle twee de aansluitpunten draadstangen met daarop moeren of een combinatie daarvan dus bijvoorbeeld één schroefgat en één moer? Welke pool is op de (slechte foto) de plus? Zat de plus of min vast aan het huis van de accu?

Zie foto rechts. Het wikkel van deze accu is vervangen. Hieronder heb je er eentje met een origineel wikkel:

(foto's: John Hupse)

Het linker draadeind is dus de plus, het rechter de min. De min is verbonden met de behuizing. Er zit ook nog een ventiel bovenop de accu zoals je ziet.

John Hupse

Op de volgende pagina vind je de uitgeklapte versies van diverse oude batterijen: Batteries . Je moet wel even goed doorklikken om alle exemplaren te zien. Kijk met name in de rubriek "Valve" in de linker kolom. Daar vind je vooral allerlei anodebatterijen van EverReady.

Gidi Verheijen

Zie ook http://www.crystalradio.net/misc/batteries/index.shtml . Merendeel gloeistroom en telefoon batterijen, maar misschien toch handig.

Erik van Kollenburg


Een Dremel (of kloon) met een staalborsteltje erop, werkt erg goed. Heb je geen Dremel, dan kun je wat staalwol of schuurpapier proberen. Dat spul wat uit de batterijen komt is geen gezond spul. Je kunt het beter niet inademen. In sommige batterijen (ook niet-oplaadbare) zit kwik en cadmium, erg ongezond dus. Ik raad je aan om het buiten te doen, het stinkt nogal.

Laurens Visser

Om corrosie te verwijderen is een fiberglasborsteltje een heel handig stukje gereedschap. Te koop in elektronicaonderdelen zaken en winkels voor tekenattributen. Pas wel op: bij het gebruik breken/slijten de haartjes van de borstel. Dit zijn heel fijne glassplintertjes en als je die in je vingers krijgt heb je er in elk geval een hele dag flinke jeuk van.

Ed van der Weele

 


(foto: Ed van der Weele)

Als de roest eenmaal weg is, doe er dan een heel dun laagje zuurvrije vaseline op, en het komt ook niet meer terug.

Ray Nuijten


 

In het maandblad van de Franse radioclub Rétro-Phonia (No. 47, jan-feb 2003, pag. 10-13) staat een beschrijving van een batterijvoeding voor 67,5 Volt die uitgaat van 4 penlights van 1,5 V. Het schema (zie foto) lijkt veel op de uitvoering, die in het maandblad van de NVHR is beschreven. Deze voeding is wel iets groter van formaat en kan gebouwd worden in een doosje van de oude Franse "Pile Wonder" batterij. Er wordt gebruik gemaakt van een standaard trafo en wel het type zoals toegepast in universele netvoedingen (waarbij je verschillende spanningen kunt kiezen). Die trafo'tjes hebben daarom ook veel aftakkingen. Dat maakt het mogelijk precies die aftakking te kiezen die nodig is om bij de gebruikte batterijspanning de gewenste uitgangsspanning te krijgen. De zenerdiode aan het eind voorkomt dat al te hoge spanningen kunnen optreden.

Gidi Verheijen

Toen ik een klein buizenradiootje op de kop tikte, kwam weer het idee op, om er een omvormertje in te bouwen, als vervanging van de 67,5V batterij.
Nu had ik dat al eerder gedaan, maar het was altijd heel lastig om de storing, die zo'n omvormer geeft, te onderdrukken. De filters kosten net zoveel ruimte dan de omvormer zelf. En dan nog was het resultaat niet altijd tot volle tevredenheid. En deze radio heeft wel heel weinig ruimte...

De tot nu toe aan mij bekende omvormers werken op lage frequentie (bijvoorbeeld 400Hz), of op hoge frequentie (bijvoorbeeld 30kHz). De hoge frequentie heeft de voorkeur, aangezien de afmetingen dan klein kunnen zijn, maar de harmonischen van de schakelfrequentie geven toch al gauw storingen.

Daarom heb ik nu besloten, om te zorgen dat de harmonischen niet in het middengolfgebied vallen. Dit kan door de schakelfrequentie hoger te maken, dan de middengolfband. Er is daarom gekozen voor een schakelfrequentie van ongeveer 3MHz. Het bijkomend voordeel is, dat de afmetingen nog kleiner kunnen worden.
En ziehier het resultaat!
(terwijl ik dit zit te typen, staat het radiootje vrolijk te spelen)

[image]
1 - De betreffende radio

[image]
2 - De achterzijde met omvormer en nep 67,5V batterij (blokje hout!)

[image]
3 - En hier zit de omvormer, in een doosje van een MF-trafo

[image]
4 - Dit is het omvormer printje

[image]
5 - En dan nog het schema van de omvormer

Eerst N3, draad ongeveer 0,2mm, en dan gewoon 1 laag vol wikkelen (± 40 windingen). Een winding meer of minder maakt niet veel uit. Daarna N1, draad ongeveer 0,5mm, de 4 windingen over de ring verdelen. Daarna N2, ook ongeveer 0,2mm, de 4 windingen tussen de windingen van N1 in wikkelen. Maar dit komt niet zo krap.

De spoel is gewikkeld met 0,5mm op een heel klein ferriet "klosje". Dit is gesloopt uit een smoorspoeltje. De zelfinductie komt ook niet zo krap.

Piet van der Pol


Ja, een zwakke buis kan voor meer brom zorgen. Een zwakke buis betekent meestal ook dat er lucht in de buis komt die afkomstig is van de kathode. Door meer lucht stijgt de lekstroom dus wordt er wisselspanning doorgelaten.

H.H.Tan


Batterijen geven een heel "schone" gelijkspanning. Maar uit het lichtnet, en ook uit een transformator, komt wisselspanning, die met een gelijkrichter en een speciale condensator (de "afvlak-elco") in gelijkspanning wordt omgezet. Als die condensator slecht is geworden, wat vaak voorkomt, blijft er nog een beetje wisselspanning in de voeding achter en die hoor je dan door de luidspreker als brom.

Zo kan het dat een radio het goed doet op batterijen maar slecht op het lichtnet. Je moet dus de voedingselco opzoeken en die controleren of vervangen. In een transistorradio is dat meestal een cilindervormig ding met plastic folie eromheen.

De vraag is verder of de brom 50 Hz of 100 Hz is. Dit is te horen, want 50 Hz is lager van toon dan 100 Hz. De 50 Hz hoor je als je met een vinger de PU-ingang van een radio aanraakt. 100 Hz is een hogere toon. De gelijkrichting is dubbelfasig. Dat betekent dat beide helften van de sinus van de wisselspanning worden gebruikt. Aangezien een sinus twee toppen heeft (een negatieve en een positieve), heb je in elke periode twee toppen. In één seconde heb je weer 50 perioden (= Hz), dus in totaal 100 toppen. Als de afvlakking niet goed meer is hoor je dus die 100 toppen (= Hz) als brom door de luidspreker. Bij 50 Hz moet de fout dus ergens anders zitten.

Gerard Tel, Otto Tuil


Nee. Het grote onderscheid is dat bij een gelijkrichtbuis de hoogspanning ongeveer te zelfdertijd traag opkomt met het warm worden van de gloeidraden van de andere buizen *). Bij een diodegelijkrichter krijgen alle buizen onmiddellijk hoogspanning. Ik heb mij ooit door een TV-hersteller laten vertellen dat bij sommige kleuren TV's dit de oorzaak was van abnormaal vroeg defect raken van de beeldbuis. De hoogspanning trekt a.h.w. emissiemateriaal weg van de kathode van de beeldbuis waardoor die sneller slijt. Later werd hierop ingespeeld met 'speciale' quick start beeldbuizen. Ik herinner mij dat de K9 van Philips die 10 seconden na inschakelen al perfect beeld gaf.

Bij gitaarversterkers met buizen heb je bijna altijd een stand-by knop. Bedoeling hiervan is de hoogspanning uit te schakelen gedurende een pauze, terwijl de gloeidraden aan blijven staan. Wil je verder spelen, dan zet je stand-by uit, en kun je onmiddellijk verder zonder te wachten. Bij inschakelen laat je eerst de buizen opwarmen, en zet je na een minuut of zo de stand-by uit. Hierdoor gaan de buizen ook al weer iets langer mee.

Sommigen horen ook het verschil tussen een gitaarversterker met een gelijkrichtbuis en met een diodegelijkrichter. Een gitaarversterker wordt gebruikt op de grens van zijn vermogen of erboven, waarbij gewenste vervorming optreedt. Bij een buizengelijkrichter zakt de voedingsspanning meer dan bij diodes, met nog meer vervorming tot gevolg, en dat is hoorbaar.

Samengevat gelijkrichterbuis of diode:
- stabiliteit v.d. spanning: beter met diode
- demping voor netstoringen: maakt niet veel uit
- sleet: kan een verschil maken
- geluid: voor een radio niet van toepassing.

Harry Huysentruyt

*) Een buis als de AZ1 en soortgenoten zijn direct verhitte buizen en deze geven al na ongeveer één seconde al hoogspanning ....

Hugo Sneyers


De reden voor een aparte wikkeling voor de gelijkrichtbuis is, dat de buis een type is waarbij de gloeidraad zelf de functie van kathode vervult en dus staat op de gloeidraad de volle hoogspanning. Het zou onverstandig zijn om de andere buizen hierop aan te sluiten vermits de andere buizen met de kathode slechts met enige volts ten opzichte van de massa liggen (de verschilspanning tussen gloeidraad en kathode zou dan te groot worden). Zou je de gloeidraad van de gelijkrichter op dezelfde wikkeling aansluiten, dan zou, omdat dit tevens de kathode is, de hoogspanning bijna of geheel kortgesloten worden naar het chassis. Later had men gelijkrichtbuizen met een indirect verhitte kathode. De gloeidraad was dan geïsoleerd ten opzichte van de kathode. In dit geval zou je dus wel met één gloeidraadwikkeling op de transformator kunnen volstaan als alle buizen dezelfde gloeispanning moeten hebben.

De middenaftakking die aan massa ligt van de wikkeling van de gloeispanning van de andere buizen is om de bromspanning die eventueel zou kunnen ontstaan te minimaliseren. Dit is beter dan b.v. één van de aansluitingen aan massa te leggen. In andere schakelingen zie je soms ook dat er over de 6,3 volt wikkeling een potmeter staat (laagohmig) waarvan de loper met massa verbonden is. Dan kun je met die potmeter regelen om de brom te minimaliseren. Nog beter is de buizen met gelijkspanning te voeden. Dat wordt in sommige gevoelige gedeelten van betere versterkers dan ook gedaan. 

Bij buizen met indirect verhitte kathode moet je trouwens wel oppassen dat je de maximale toegestane waarde van het spanningsverschil tussen gloeidraad (= ongeveer chassispotentiaal) en kathode (= bij een gelijkrichtbuis de hoogspanningsvoeding) niet overschrijdt, want dan kan er doorslag plaatsvinden waardoor de gloeidraad met de kathode in verbinding komt. Dit maximale spanningsverschil staat in de datasheet van de buis.

Henk van den Broek, Hugo Sneyers


Voor eigenbouw zijn er twee redenen waarom DC voeding interessant kan zijn:
- vermijden van brom door inductie;
- het niet beschikbaar zijn van een 6,3V winding op de trafo.

Harry Huysentruyt

Ik houd me zelf aan de datasheets die je o.a. bij Frank Philipse vindt. Bij voorversterker buisjes, zoals de ECC83 waarvan de kathode niet ontkoppeld is, is het zinvol om deze met een liefst gestabiliseerde gelijkspanning te voeden. De 50 en 150 Hz brom neemt dan af. Anderzijds met wisselspanning is het van belang om de 6,3 Volt draden te twisten en eventueel een 100 Ohm draadpoter op de 6,3 Volt aan te sluiten en de loper naar massa te verbinden. Een centertap van de trafo naar massa leggen, helpt ook vaak.

Kees van Dijke

Nog een aanvulling hierop: bij gelijkstroom voeding van direct verhitte kathodes ontstaat een potentiaalverschil over de kathode heen. Bij de constructie van de buis wordt hiermee zonodig rekening gehouden, het is dus van belang om de f+ en f- aansluiting in zo'n geval niet te verwisselen.

Vooral bij een direct verhitte buis (dus als de gloeidraad en de kathode hetzelfde ding zijn) geeft gelijkstroom minder brom vergeleken met wisselstroom. Dat is het voordeel. Met een gevoelige luidspreker is dit verschil zelfs duidelijk hoorbaar bij een eindbuis. Of de levensduur hierdoor wordt bekort, vraag ik me af. Oude lampen werkten altijd op gelijkstroom (accu's). Nooit gemerkt dat de levensduur hierdoor wordt bekort.
In data sheets van zowel direct als indirect verhitte buizen wordt vaak de geschiktheid voor AC en DC genoemd, zonder dat de levensduur van de buis hierbij ter sprake komt. Dat de klank van een versterker beter zou zijn bij AC voeding (warmer), acht ik onwaarschijnlijk.

John Hupse


Die ontbrompotentiometers (ook wel "brompotten"genoemd) worden toegepast in de "betere" buizenversterkers. Het zijn draadgewonden  potentiometers van ongeveer 200 ohm. Je kunt ze in principe wel weglaten, maar dan kun je dus de 50hz brom niet minimaliseren. Je moet dan wel één kant van het gloeispanningcircuit verbinden met een aardpunt van het chassis. Het aardpunt van de voeding van de versterker wordt met de potmeter zodanig ingesteld, dat de 50hz brom minimaal of opgeheven is. Indien de potmeter aanwezig is, dan is de loop van de bedrading van de gloeistroom voor de buizen dus iets minder kritisch, omdat je de brom kunt minimaliseren door de potmeter in te stellen. Bij radio's ben ik een dergelijke potmeter niet tegengekomen en meestal hoor je dan ook wel wat brom bij buizenradio's.

Henk , Hans Klunder, Onno


(foto: Claud)

Hier een foto van een van de eerste van die apparaten. 

Claud

"Plaat" is een (in onbruik geraakt) synoniem voor anode (vergelijk met de in het Engels nog wel vaak gebruikte woord "plate"). De plaatspanningapparaten die ter vervanging van de plaat of anode batterij werd gebruikt, dienden slechts om de in die tijd de trioden van plaatspanning te voorzien. Als later ook lampen met schermroosters gebruikt worden is de uitdrukking plaatspanningapparaat niet meer de juiste benaming, immers ook de schermroosters moeten gevoed worden. Dus voedingsapparaat is dan een betere benaming. 

Piet van Schagen, Otto Tuil

Welke contrastekker gebruikte men hier origineel van Philips voor. Waren dit de gewone koppelstekkers (in Nederland noemen ze dit contrastekkers als ik me niet vergis) welke ook gebruikt werden om bijvoorbeeld. verlengsnoer te maken? Of waren er speciale koppelstekkers bij dit apparaat geleverd? 

(foto's: René Engels)

 

Ik heb de 2501 en 372 aangesloten zoals op de foto boven. Links een contrastekker (porselein) waar de netspanning binnenkomt en rechts de stekker van de 2501. 

Ik weet niet of dit origineel is maar het komt wel uit die periode en het werkt prima.

 

René Engels

Wat ik ook wel gezien heb, is dat ze een (zeer oude) 3-wegstekker gebruiken, waarbij je de pennen die je normaal in het stopcontact zou steken, nu aansluit met een contrastekker. En vervolgens stop je een aansluiting in je PSA. In deze constructie hou je dus een "aansluiting" over, voor bijvoorbeeld de 2501 radio.

Maarten Gudde


De lampjes staan in serie met zowel de gloeistroom als het gelijkricht circuit. Omdat ze de eerste seconden fel branden en daarna minder, lijkt het gloeispanning circuit in orde. Zolang de buizen nog niet geheel opgewarmd zijn, is de weerstand van de gloeidraden minder en krijgen de schaallampjes meer spanning toegevoerd dan wanneer de gloeidraden van de buizen op temperatuur zijn. 

John Hupse


Klopt als een bus. Natuurlijk geldt dit alleen in extreme gevallen, men moet dan denken aan een netspanning die zover onder de ingestelde waarde zit, dat de gloeispanning van de buis veel te laag is. Voor oude Philips 4V buizen wordt een gloeispanning geadviseerd met waarden tussen 3,9V en 4,1 V. Meet dit altijd na, je komt dan niet makkelijk voor verrassingen. Wij hebben hier (juni 2002) overdag reeds 230 V, 's avonds loopt dit op tot waarden van rond de 234 V. Wanneer ik een willekeurige radio dan op 225V zet en ga meten, heeft het ding een gloeispanning van rond de 4,3 V. Op de stand 240 V geeft die radio dan 3,9 V gloeispanning. Dat laatste lijkt me te verkiezen boven een overbelasting.  Dat vind de kathode helemaal niet lekker. Dus meten is weten, gissen is missen. 

Nico den Haak

Wat is aangegeven is een afwijking van 2,5% Veel fabrikanten hanteren vaak 5% en soms 10% afwijking van de gloeispanning. Een te lage waarde geeft vaak een versnelde vervuiling van de kathode, terwijl een te hoge waarde een versnelde slijtage geeft. Bij alle radio's kijk ik dus of de gloeispanning correct is. Bij anodespanningen is de zaak veel minder kritisch. Hiervoor geldt alleen de maximale anodediscipatie en maximale spanning. Op topmodellen na blijf je daar vaak ruimschoots onder.

Kees van Dijke


(plaatje: Stephan Smeets)

Een scheidingstrafo heeft twee goed van elkaar geïsoleerde wikkelingen. 220 Volt in en 220 Volt uit. Een dergelijke trafo wordt gebruikt bij het repareren van serie toestellen waarbij een pool van het net met het chassis is verbonden. Doordat de secundaire gescheiden is van de netspanning staat er geen spanning tussen beide aansluitpunten en aarde. Zodat een ( dodelijke ) schok voorkomen wordt. Ook voorkomt men kortsluiting als men met een geaarde soldeerbout een onder spanning staand toestel te lijf wilt gaan.

Technische Commissie NVHR

Wil je een scheidingstrafo en heb je er geen. Dan kun je deze zelf maken/samenstellen. Wat je nodig hebt zijn twee geheel identieke trafo's. Als de primaire of de secundaire 230V~ aankan dan ben je uit de brand als je maar rekening houdt met het ontwerpvermogen bijv. 1000 VA.
Bijvoorbeeld:
P trafo 1= trafo 2= 1000VA
primair: 230 V~ 4,55 A
secundair 380 V~ (uitrekenen... max 3A)


Situatie 1. De trafo's kun je dan gespiegeld aan elkaar koppelen. 230 in 380 uit koppelen aan 380 in en 230 uit. In dit geval heb je tussen de trafo's 380 V staan. 230-380 - 380-230 (wikkeling grootheden en meetwaarde). P= 1000 VA. Het spanningsverlies ligt binnen marge.

Situatie 2. Ik heb op de 380 wikkeling de netaansluiting gemaakt, dus 230 volt komt op de 380V wikkeling te staan. 380-230 - 230-380 (wikkeling grootheden en niet de gemeten spanning). 230-127 - 127-230 (gemeten 127= circa). P= 500 VA. De gemeten spanning tussen beide trafo's is nu pakweg 127 Volt dus een stuk lager.

Er is weliswaar altijd verlies in spanning maar dat is zeer marginaal. Let wel in deze situatie gaat het vermogen omlaag. Er blijft circa 500 VA over. De draaddikte is bepalend. 127 V x 4,55 A = circa 500 VA

Let wel het laatste niet toepassen bij een van de wikkelingen die minder dan 230 V aankan. Dan moet men altijd uitgaan van situatie 1 anders branden wikkelingen door.

Ik heb dit gebouwd van twee industriële transformatoren. Voordeel van deze zijn ook nog de inschakelstroom-begrenzing van mijn beide variacs. Beide trafo's gezamenlijk aarden niet te vergeten. Geen aarde als voorziening gebruiken.

Ik hoop dat iemand er wat aan heeft. Want vaak zijn scheidingstrafo's te klein in vermogen.

Een en ander gaat dus niet op met het koppelen van identieke autotrafo's. Dit artikeltje gaat alleen op bij trafo's die zelf gescheiden wikkelingen hebben. Je bet gewaarschuwd.

Sander Leunissen


De oorzaak van dit probleem lijkt de afvlakelco. Deze heeft teveel lek waardoor deze teveel stroom trekt en daardoor warm wordt. Dat is ook de reden dat het toestel bromt en dat de seleencel te warm wordt. Als je er niets aan doet dan gaat de seleencel en ook de trafo defect en dat zou zonde zijn.

René Engels

Overigens, een elco mag best wel warm worden, tot wel 70° C, mits de lekstroom binnen acceptabele waardes ligt. Bij huidige apparatuur, zoals de zware PA versterkers, speelt met name de ESR een rol vanwege de hoge laad en ontlaad stromen.

Wat seleencellen betreft: deze slijten langzaam maar zeker. Als eerste neemt de inwendige weerstand toe waardoor deze warmer worden. Vervolgens sperren de seleencellen niet meer voldoende waardoor de elco en de voedingstrafo langzaam maar zeker defect raken.

Seleencellen vertrouw ik nooit en vervang ik meestal door een diode 1N5408 (stevig) en een serieweerstand van 150 Ohm 5 Watt.

Kees van Dijke

P.S. Kijk trouwens goed uit met die ronde zwarte seleengelijkrichters. Soms kan er een flinke spanning ten opzichte van het chassis op staan zodat als je wil voelen hoe warm deze wordt je eerst de radio moet uitschakelen (ik heb hier zeer schokkende ervaringen mee).

Henk Kramer

Een seleencel wordt warm, dat is normaal. Het is tenslotte de "voorloper" van de moderne bruggelijkrichter, maar met een hogere inwendige weerstand. Juist door deze hoge inwendige weerstand, ontstaat er een spanningsval over de diodes. Als er stroom door de diodes loopt en er is een spannigsval over de diodes, wordt er in de diodes energie omgezet in warmte. Dit is volkomen normaal, alleen door de hoge inwendige weerstand van de seleencel, krijg je meer warmteontwikkeling dan bij een moderne diode. Bij een moderne diode is de spanningsval 0,7 Volt (theoretisch), in de praktijk ligt de spanningsval ergens tussen 0,5 en 1 Volt.

Geen probleem dat er meer dan 20 Volt over valt, ook een gelijkrichtbuis heeft een behoorlijk hoge inwendige weerstand. Je merkt het alleen niet, omdat de buis ook warm wordt door de gloeidraad. Ik zou niets vervangen, alles gewoon origineel laten. 20 Volt meer of minder hoogspanning maakt niet zoveel uit voor een goede werking van de radio (ervan uitgaande dat de rest goed werkt)

Leo Snoeren

Inderdaad maakt het voor de werking van de radio niet zoveel uitmaakt die 20V minder. Echter, in dit geval is de extra spanningsval te wijten aan slijtage in de gelijkrichter en het probleem zal dus in de loop van de tijd erger worden. Dat is al voldoende reden om toch maar te vervangen. Daarbovenop komt, dat de warmteontwikkeling in een seleengelijkrichter niet helemaal ongevaarlijk is. Wordt er teveel warmte ontwikkeld en wordt het ding te heet, dan kan hij ongezonde dampen gaan verspreiden.

Gerard Tel


Typering van gelijkrichters. De eerste letter geeft aan wat voor type het is. De meeste radio's hebben een B, wat staat voor Bruggelijkrichter en dat is er eentje met vier pootjes en in het doosje zitten dan vier diodes. De letter E staat voor Enkelvoudige gelijkrichter. Bij deze voedingen wordt maar een fase van de wisselstroom gebruikt, en de betreffende gelijkrichter bestaat slechts uit een enkele diode. Een E gelijkrichter heeft altijd maar twee pootjes. Het getal dat achter die letter komt geeft aan wat voor voedingsspanning er op de uitgang mag komen, en het getal achter de C (current??) geeft het aantal mA dat de voeding mag leveren.

Je kunt de seleencellen controleren door te kijken of ze in verschillende richtingen een verschillende weerstand hebben. Maar erg betrouwbaar zijn ze niet. De oude seleencellen geven veel verlies, omdat ze iets doorlaten in sperrichting en iets weerstand hebben in doorlaatrichting, wat allebei leidt tot enige warmteontwikkeling in de gelijkrichter. Die warmteontwikkeling doet het beestje weer geen goed, waardoor de verliezen uiteindelijk verder toenemen. Is de slijtage compleet dan wordt de cel zo heet dat hij seleendampen kan verspreiden en die zijn giftig. Ik heb dat zelf nooit met brugcellen meegemaakt, alleen met een E-cel. Mijn advies in dat geval is: vervangen. Het is prima te doen om dat doosje open te peuteren, alle plaatjes en papiertjes (kun je meteen zien hoe een seleencel eruitziet) eruit gooien en in het doosje een 1000V/1A siliciumdiode en een weerstand te solderen. Terugplaatsen, en er is niets meer van te zien en je kunt weer jaren veilig verder.

Gerard Tel

Wat je ziet is een seleengelijkrichter. Seleen is ook een halfgeleider, maar met een hogere interne weerstand. In principe kun je dus zeggen dat er vier diodes in zitten. Seleencellen zijn al heel oud. In Duitse toestellen kwamen ze al voor in de 30-er jaren, maar werden pas echt gemeengoed rond 1950. Bij (o.a.) Philips hebben ze nog tot ver in de jaren '60 gelijkrichtbuizen gebruikt. Philips was namelijk in de eerste plaats een lampenfabriek. Ze konden dus goedkoop buizen produceren. De seleencellen werden hoofdzakelijk door Siemens gemaakt. Voor Philips was het goedkoper om eigen buizen te gebruiken, dan de duurdere seleencellen te kopen. Alleen in TV's is Philips (noodgedwongen vanwege de hoge stromen) wel overgegaan op seleencellen (de bekende "radiator").

Otto Tuil

Siemens schijnt ook nog koperoxyde-gelijkrichters gebruikt te hebben. In bijna alle Philips TV's van voor 1960 zie je twee stuks PY82 parallel, die kunnen 180mA per stuk hebben. Begin 60-er jaren ging Philips over op siliciumgelijkrichters (2 stuks OA210 in serie).

Onno Massar

De aanwezigheid van gelijkrichtbuizen in radio's is dus voor ons Nederlanders vrij normaal, maar over het geheel van de radioproductie uit die tijd gezien is het eigenlijk een eigenaardigheid. Overigens is er aan het gebruik van een gelijkrichtbuis nog een ander voordeel verbonden. De hoogspanning komt namelijk niet zo snel op na het aanschakelen van de radio. Bij de seleengelijkrichters wordt de elco vlak na het inschakelen veel hoger belast, doordat de gelijkrichting direct werkt en in feite nog geen stroom hoeft te leveren. Doordat de gelijkrichtbuizen ongeveer eenzelfde opwarmtijd hebben als de andere buizen, kon Philips meestal toe met de 350 volt elco's, terwijl voor Duitse toestellen 385 Volt elco's (die ook duurder zijn) meer gebruikelijk is.

Wouter Nieuwlaat

Volgens mij kun je die seleen dingen meestal wel vervangen door Si dioden. Om het gedrag van de seleencel wat meer te benaderen kun je een weerstand van 10 Ohm *) in serie met de dioden zetten. Dit vermindert ook het ratelen.

Bekend van die seleen gevallen is dat ze in de loop van de jaren steeds slechter worden. Let op als zo een seleen geval warm wordt, dan is het meestal snel afgelopen met het ding. Het stinkt vreselijk als hij de geest geeft. Vervangen dus voordat er vlammen uit komen. Deze radio's zijn in een tijdperk ontworpen dat de netspanning wat minder stabiel was dan heden. Het is dus over het algemeen geen bezwaar om wat meer spanning op de anodes te hebben, temeer daar de batterijen ook een hogere spanning geven. Als het maar binnen de 20% blijft. Wel controleren of alle, in de loop der jaren, vervangen onderdelen in de radio deze spanning aankunnen. Ik heb al vaker meegemaakt dat vervangen onderdelen niet aan de specificaties voldeden van het originele onderdeel. Ook kun je aan de instelling van de buizen zien of het kan of niet. Als je dat vergelijkt met de gegevens in het buizenboek, kan er eigenlijk niks misgaan. Ik heb een Novak jaren geleden zo aangepakt en die speelt dagelijks nog steeds prima. Toch is het vreemd dat de radio op wat lagere spanning niet best werkt: het is over het algemeen zo dat batterijtoestellen ook nog goed moeten werken op 70 % van de maximale batterij waarde. Dat geldt nog steeds. Ook in transistor apparaten op batterij. 

Hans, Otto Tuil

*) 10 Ohm lijkt me wat weinig. Meestal gebruik ik 100 tot 150 Ohm 5 Watt om de juiste (niet te hoge) anodespanning te krijgen.

Kees van Dijke

Vroeger heb ik EZ80 buizen en Selenium gelijkrichters vervangen door BY227 diodes. Elco's en buizen zijn niet echt versneld versleten of kapot gegaan, maar wel de ingebouwde luidsprekers door het wat hogere uitgangsvermogen. 

Kees van Dijke

Sommige seleniumgelijkrichters kun je openmaken, met name die platte zilverkleurige. De inwendige weerstand neemt toe door contactweerstand tussen de afzonderlijke celletjes. Heel voorzichtig met polijstpapier een ietsje opwrijven, niet te veel. Dus niet afschuren. Dan weer op de zelfde manier in elkaar zetten en met een beetje geluk is de inwendige weerstand een stuk minder.

Andries van Bronkhorst

Een seleencel is door de genoemde siliciumdioden te vervangen. Echter om de hoogspanning niet te hoog op te laten lopen moet je in serie met iedere diode een weerstand van 47 Ohm opnemen en parallel aan iedere diode een ratelcondensator van b.v. 4,7 nF (niet kritisch), 1.000 Volt zetten. Het is zelfs aan te bevelen de weerstanden nog groter te nemen (b.v. 100 Ohm), omdat de huidige netspanning 230 Volt is. Dit is om te voorkomen dat bij inschakelen en opwarmen van de buizen een te hoge piekspanning op de elektrolyten komt te staan. Indien mogelijk kun je je toestel ook op 240 - 245 Volt zetten.

Jan Bus

(foto: Hugo Sneyers)

Oxidatie door luchtverontreiniging en overbelasting spelen een rol bij deze slijtage. Vooral na overbelasting zie je zwarte puntjes op sommige seleenplaatjes zitten en ruik je de doordringende geur van verbrand seleen. Overbelasting ontstaat door kortsluiting, lekke afvlakelco, verkeerd ingestelde netspanning of lekke roostercondenstor eindbuis. Bij vervanging door silicium diodes wordt de geleverde gelijkspanning zo'n 30 Volt hoger. Dit kan je compenseren door een extra weerstand in serie te zetten, anders worden de eindbuizen en de voedingstrafo te zwaar belast. De hoogspanning in dit toestel moet 250 Volt zijn.

John Hupse

In den beginne dacht men dat halfgeleiders niet sleten. Dat lees je in alle vroege halfgeleider boeken. Dat is echter achterhaald. Alle halfgeleiders verouderen. De atomen veranderen van structuur en gaan net als de buis langzaam maar zeker kapot. Een bekend verschijnsel is dat transistoren in oscillators plots niet meer oscilleren terwijl alles in orde is en de tor na meting niet kapot is. Vervanging van de tor doet echter wonderen, de schakeling oscilleert weer. Dat komt omdat de Hfe achteruit loopt. Zo ook met gelijkrichters die gaan vroeg of laat kapot. De oorzaak is dat er altijd verontreinigingen zijn in de halfgeleider, Dit veroorzaakt warmte spots die de veroudering veroorzaakt.

Anton Tan


Bij serievoeding is een van de problemen dat het gloeilampje vlak na inschakelen van het toestel een flinke stroom te verwerken krijgt omdat de gloeidraden van de buizen nog koud zijn en dus een lage weerstand hebben. Om dit op te lossen hebben sommige Amerikaanse gelijkrichters een aftakking voor het aansluiten van een schaalverlichtinglampje. Dan wordt een deel van de gloeidraad parallel geschakeld aan het lampje, met als gevolg minder inschakelstroom. Zie ook op de site van John Hupse voor de details. Nadeel van deze schakeling is dat de gelijkrichter hierdoor minder gloeistroom krijgt (een deel van de stroom gaat nu immers door het lampje), waardoor deze minder goed werkt. Om dit weer te ondervangen gaat bij deze Philco de anodestroom ook nog door het lampje, zodat na het warm worden van de buizen het lampje deels wordt gevoed door de anodestroom en deels door stroom die aan de gloeidraad van de gelijkrichter wordt onttrokken. De spanning tussen pin 1 en 4 daalt tot ongeveer 6 volt als je het lampje aansluit.
Als het lampje defect raakt loopt er teveel stroom door de gloeidraad van de 35Y4, maar niet zoveel dat deze ook kapot gaat. Dit omdat de gloeidraden van de andere buizen ook nog in serie staan en een deel van het probleem overnemen.

John Hupse

Onderstaand een voorbeeld van een U-toestel waarbij in plaats van de gebruikelijke UY41 gebruik is gemaakt van een seleengelijkrichter in, op onderstaande foto net achter de lamp.

(foto: Hans van Kampen)

De voorschakelweerstand is hier in een glazen buis ingebouwd. Deze lamp heeft drie pennen en er zit alleen maar een enorm gloeidraad in.

John Hupse, Hans van Kampen


Wie kan mij vertellen hoe de spanningscarrousel in elkaar zit? 

Een spanningscarrousel is vergelijkbaar met een meerstandenschakelaar. In de verschillende standen worden één of soms meer andere tap(s) van de primaire wikkeling met het netsnoer verbonden. Hoe de schakeling in elkaar steekt is afhankelijk van de constructie van de primaire wikkeling. Meestal betreft het één wikkeling met diverse aftakkingen, soms zijn het twee of meer afzonderlijke wikkelingen die in serie (en heel soms) parallel worden geschakeld.

Als het niet duidelijk is wat de juiste stand van de carrousel moet zijn om hem in te stellen voor de algemeen gebruikelijke netspanning van 220 Volt is de eenvoudigste methode: Verwijder de buizen uit het toestel. Van een andere trafo sluit je de gloeistroomwikkeling (6,3 Volt) aan op de contacten van een van buisvoeten waar een buis in hoort met een gloeispanning van 6,3 Volt. Voor de BX373a zijn dat de ECH21's en de EBL21. Je meet nu aan de netstekker wat er uit komt.

Als je de spanning noteert van elke stand van de carrousel en die spanningen vergelijkt met de opgegeven spanningen in de documentatie, kan je aan de hand daarvan zien welke stand bij welke netspanning hoort. De spanningen zullen enigszins afwijken omdat de buizen zijn verwijderd zodat de trafo onbelast is, maar de verhouding tussen de verschillende standen zal overeenkomen met de opgegeven spanningen.

Nu de standen van de carrousel bekend zijn kan je met een ohmmeter de bedrading volgen en een schema optekenen. Voor een juiste meting zal je misschien hier en daar een draad tijdelijk moeten onderbreken.

Deze procedure gaat alleen op voor een radio met een trafo. Voor U-toestellen, die op gelijk- en wisselstroom kunnen worden aangesloten, kan je alleen de bedrading volgen en aan de hand daarvan uitzoeken in welke stand de hoogste waarde van de gloeistroom-serieweerstand wordt ingeschakeld. Dat is dan de stand voor de hoogst in te stellen netspanning.

Ed van der Weele


De documentatie vermeldt meestal het stroomverbruik als liggende rond 8 of 10 mA. Het meeste daarvan is voor de eindbuis. Let op: het verbruik van een balansuitgang met drie buizen (twee pentodes en
een fasedraaier) is (in rust) meestal lager dan van een enkele eindbuis, zelfs inclusief de gloeistroom. Deze loopt echter sterk op als je de eindtrap uitstuurt. B.v. 2x DL96 verbruikt bij 90 Volt alleen al 10 mA, een compleet toestel met zo'n eindtrap gebruikt ongeveer 14 mA (aan het strand, bij winderig weer).

De radio's spelen meestal goed op een lagere spanning, b.v. 40V omdat ze zijn ontworpen om ook nog op zoveel procent lege batterijen te spelen. Met een voeding hoef je met die extra marge geen rekening te houden. Het verbruik is navenant lager. B.v. 4mA voor een complete radio op 36V. Uiteraard lever
je wat gevoeligheid en uitgangsvermogen in. Althans bijAM toestellen. Maar buizen portables met FM werken gegarandeerd niet meer op een te lage voedingsspanning: de oscillator in de FM tuner slaat af (en in de balanseindtrap treedt dan duidelijk hoorbare vervorming op). Bij de gebruikelijke 90 Volts voeding slaat de FM oscillator meestal af rond de 72 Volt, is afhankelijk van de emissie van de DF97. Als je op safe speelt moet de omvormer dus gewoon 90 Volt leveren.

Gerard Tel, John Hupse


Veel Philips toestellen werden voorzien van een zogenaamde thermische zekering. Zie foto. De blauwe pijl wijst naar deze temperatuurzekering, deze heeft een relatief laag smeltpunt, zodat bij oververhitting het veercontact open springt. 

(foto: Henk van den Broek)

Tussen het bladveertje en het oogje zit een metalen ringetje. Dit is  gemaakt van een legering met een laag smeltpunt (ca. 90 gr). Wanneer deze defect is, is het beste is om eerst goed uit te zoeken waardoor de zekeringen zijn gesmolten (kapotte elco?, kortsluiting?). Daarna pas de zekeringen vervangen. Het omzeilen van de beveiliging houdt een risico in. Als je dit toch doet, lijkt mij een extra zekering aan de primaire kant van de trafo gewenst.

Als er niets aan de hand is kun je over het algemeen deze zekering het beste gewoon laten zitten. Dit soort zekering werkt best goed. Als je toch een extra beveiliging wilt aanbrengen kun je een 20 mm glaszekering in serie met de 230 Volt aansluiting aanbrengen, afhankelijk van het wattage van de radio met een waarde van b.v. 400 mA. 

Deze waarde kun je die als volgt berekenen:
- het verbruik van het toestel is b.v. 50,5W;
- de primaire stroom is dan 50,5 : 230V = 0,22A.
Omdat bij het inschakelen de buizen nog koud zijn, krijg je met een inschakelpiekstroom te maken. Daarom lijkt een trage zekering van 500 tot 800 mA in dit voorbeeld een realistische waarde.

John Hupse, Henk van den Broek

(scan: Wolfgang Holtmann)

Voor reparatie de pen bij het dikkere gedeelte met een soldeerbout verwarmen. De pen laat zich dan weer terugduwen. Na het afkoelen is de zekering weer te gebruiken.

Wolfgang Holtmann


Als je één of meerdere U-toestellen in je verzameling hebt dan weet je het wel: ze brommen altijd als een aquariumpomp. Zelfs met het volume geheel dicht. Dat is eigen aan het (goedkope) enkelfasige gelijkrichtprincipe in de voeding. Nou zijn deze toestelletjes heel leuk om op je nachtkastje te zetten om 's avonds nog even te kunnen luisteren. Maar tegenwoordig zijn we verwend wat het geluid betreft, en het gebrom gaat al snel irriteren als het toestelletje op een zacht volume speelt. Ik zat al langer met de gedachte te spelen iets simpels en goedkoops externs te maken dat deze brom de wereld uit helpt. En hier is het dan, een eenvoudig schema dat nagebouwd kan worden uit slooponderdelen.


(schema: Henk van den Broek)

Het is, zoals te zien, niet veel meer dan een dubbelfasige gelijkrichtbrug met een flinke (samengestelde of enkele) elco. De twee elco's kunnen uit een afgedankte PC-voeding gehaald worden, evenals de NTC. Deze laatste is noodzakelijk, omdat bij het inschakelen de elco nog leeg is en dan een kortsluiting vormt. Er zou dan een enorme piekstroom vloeien, maar de NTC begrenst deze. Voor de gelijkrichtbrug kan de brug uit de PC-voeding gebruikt worden of b.v. 4 stuks 1N4007. De condensatoren over de diodes zijn zogenaamde ratelcondensatoren. Als je deze weglaat hoor je op AM (vooral tijdens het afstemmen tussen de zenders) een 100 Hertz ratel. De waarde van de condensatoren is niet al te kritisch (richtwaarde 4,7nF...10nF), maar de werkspanning moet wel minstens 400 volt zijn. De twee weerstanden van 150K dienen om de elco te ontladen na uitschakeling, als er geen belasting aan de uitgang hangt. Omdat gelijkgerichte en afgevlakte spanning altijd hoger uitkomt dan de gemiddelde toegevoerde wisselspanning, moet de ingangsspanning dus een stuk lager zijn dan de netspanning om ca. 220V gelijkspanning aan de uitgang van de schakeling te krijgen. Daarvoor is prima een voedingstrafo uit een sloopradio te gebruiken, mits deze een aftakking heeft op 165 Volt. De secundaire hoogspanningswikkeling mag zelfs defect zijn, want deze gebruiken we hier niet.
Het geheel moet wel in een (liefst kunststof) kastje gebouwd worden, zodat er geen delen aangeraakt kunnen worden. De spanning over de elco is zeer ongezond om aan te raken. Radio aansluiten en luisteren maar. Speelt de radio niet, dan moet de stekker van de radio waarschijnlijk omgedraaid worden. Bij gelijkspanningsvoeding heeft een radio namelijk wel degelijk een "+" en een "-" -aansluiting. 
Een zekering in de uitgang moet er echt wel in. 400mA is een goede en veilige waarde. Vanaf nu kunnen we luisteren naar een bromvrije U-radio, zonder dat deze aan originaliteit moet inboeten. En ik kan jullie verzekeren dat dat heel wat prettiger luisteren is.

P.S.: ik had eerst in gedachten een gestabiliseerde voeding te maken, maar een lineaire voeding geeft in dit geval zoveel vermogensverlies (lees: warmte), dat ik daarvan afgezien heb. Deze schakeling werkt prima en kost bijna niets. Bovendien geven U-toestellen zelf al vermogenverlies genoeg.

Henk van den Broek

Ik heb een paar jaar terug eenzelfde soort voeding gemaakt voor mijn 930C. Die lust namelijk alleen maar gelijkspanning. Ze speelt er perfect en bromvrij op. Ik heb destijds gewoon een voedingstrafo uit een BX zoveel gepakt, en omgekeerd aangesloten. Natuurlijk met een zekering primair en secundair. Met de spanningscaroussel kon ik mooi de uitgangsspanning aanpassen aan de wensen van mijn 930C. Gelijkgericht kwam er (belast), precies 110 V uit. Dat is natuurlijk ook perfect voor een "U"-tje. Dan wordt meteen die porseleinen weerstand niet meer gebruikt in de voeding. Je kunt ze tenslotte meestal op 110V laten spelen. Dat scheelt tevens een hoop ongezonde warmteontwikkeling. Bij gebruik op 110 V van U-toestellen, is het inderdaad zo dat er dan minder warmte vrij komt. Toch blijkt in de praktijk dat de gevoeligheid bij 110V voeding behoorlijk afneemt. Zwakkere zenders hebben wat meer ruis. De beste methode om ongewenst vermogenverlies (warmte) tegen te gaan is om in te grijpen in de toestelletjes zelf, in het gloeidraadcircuit. Maar we gaan meestal voor originaliteit. Dus dat is dan uit den boze.

Nico den Haak, Henk van den Broek

Ik zou liever één elco gebruiken op een hogere spanning. In bovenstaand schema is echter het gebruik van twee elco's beschreven, omdat er in een PC-voeding meestal twee zitten met een werkspanning van 200 volt. Op deze manier kun je eenvoudig aan deze elco's komen. Hoogspanningelco's met een dergelijke capaciteit zijn nieuw meestal niet bij de elektronicazaak op de hoek te koop. En als ze ze wel hebben zijn ze relatief duur. Wel is het een mogelijkheid om een elco uit een tv te gebruiken. In elke afgedankte TV zit in de voeding een elco van meestal 200 µF en 385 V. Deze zijn dus wel gemakkelijk te vinden en dan heb je aan een elco voldoende.

Wat ik ook altijd doe is in de voeding een zekering plaatsen voor als een van de componenten in fout gaat.

Messagie François, Henk van den Broek, René Engels 

Het geheel zou je in een pertinax kastje kunnen wegwerken zodat het nog passend is bij de oude radio's.

Enkele twijfels die ik wel heb zijn de beide weerstanden van 150K 0,5 Watt. De waardes kruipen na verloop van tijd omhoog. Als een van de weerstanden vervolgens onderbroken is, krijgt een elco de volle werkspanning en ontploft. Dit kom je vaak tegen bij geschakelde voedingen. Gebruik dus draadgewonden types. De betere fabrikanten doen dat, maar vele goedkoper producerende fabrikanten gebruiken ook gewone weerstanden.

Voor de ratelcondensatoren geldt hetzelfde. Door het verschil van de inwendige weerstand (parallel weerstand) krijg je een andere spanningsverdeling. Ik zou dus 630 Volt of 1000 Volt types nemen.

Kees van Dijke

Het is inderdaad zo dat U-toestellen op 110 volt minder warmteverlies geven in de voorschakelweerstand(en). Nadeel is wel dat de voedingshoogspanning in het toestel dan óók lager is, waardoor het toestel minder gevoelig wordt, dus minder goed ontvangt. En hij kan minder hard spelen zonder hoorbare vervorming. Het signaal loopt eerder tegen de voedingsspanning in de LF-versterker. Bij bepaalde U-toestellen, bijvoorbeeld de Philips 658U, staat in de documentatie aangegeven dat er een autotransformator ingebouwd kan worden. Als dat gebeurd is, dan is de voedingshoogspanning bij 110 V voeding net zo hoog als dat deze bij 220 V zou zijn. Hier zien we gelijk de reden dat sommige kleine A-toestellen een (auto)transformator ingebouwd hebben, terwijl het chassis toch niet gescheiden is van het net. Dat is dus om bij 110 V voedingsspanning toch de zelfde gevoeligheid en versterking te hebben als dat zou zijn bij 220 V.

Henk van den Broek


Philips ging er van uit dat de thermische zekering er snel uit zou springen bij een storing. Maar nu blijkt dat dit veel te traag is. Er zijn vele toestellen die geen zekering bevatten, ook de U toestellen. Als daar sluiting in zat brandde de hele vermogens weerstand eruit. Mogelijk is dit gedaan om de kosten te besparen. Het is wel zo dat de types voor Duitsland en andere landen wel een zekering hadden in het toestel of zelfs meerdere in het gloeistroom circuit. Ik raad daarom ook aan om bij aanschaf van een oud radio apparaat de voedingspanning te controleren en de dubbele beker-elco te meten of deze op de goede spanning komt. Verder de ratelcondensator vervangen bij ernstige brom. Door een defect in deze onderdelen kan de trafo doorbranden en een originele ligt niet voor het oprapen. 

Rene Daemen


Terug naar de inhoudsopgave


(15-01-2012 )