Nederlands Forum over Oude Radio´s
Onafhankelijk medium voor liefhebbers en verzamelaars van oude radio´s en gerelateerde zaken


 

 

 

Buizen / Diversen

 


De afschermbus moet voorkomen dat de ECC85 te veel storende straling afgeeft aan de omgeving. De werking van het toestel zelf wordt er niet door beïnvloed, hoogstens de werking van andere apparatuur die in de buurt staat opgesteld.

John Hupse


Onderstaande buisvoeten, lijken bedrieglijk veel op octalvoeten . Echter: het middengat is groter (9 mm dia i.p.v. 7,5 mm ); daarentegen zijn de pengaten kleiner. Een octalbuis past wel, maar dan ook in alle windrichtingen. De onderste buisvoet of de foto is wel een octal.

(foto: Frits van Mourik)

Er zijn twee uitvoeringen van de octalvoet. De Amerikaanse (en Europese) en de Engelse. De Amerikaanse en de Engelse wijken enigszins van elkaar af. Soms staat op een Engelse octalvoet ergens een "e" tussen de aansluitlipjes. Maar een echte octalbuis past er niet in. De Engelse voeten zijn de zgn. Mazda octal, ontwikkeld door Ediswan en veel toegepast in Engelse radio's.

Deze Britse uitvinding is uit 1938. In de UK maakte Mazda toen nog volop 4 Volts buizen, om te voorkomen dat deze buizen in een 6,3 Volt chassis gestoken zouden kunnen worden koos Mazda voor een net iets afwijkend voetje. Maar er verschenen ook 6,3 Volts buizen met Mazda octal huls, een bekend (militair) type is de VR65. Er bestaan nog meer afwijkende "octal" voeten, b.v. types met 9 en 11 pennen. Hier bestaan ook weer net iets afwijkende Mazda varianten van. Deze voetjes werden ook in radio's gebruikt voor b.v. het realiseren van aansluitingen (voeding, bekrachtigde luidspreker) op een chassis. Maar ook voor relais, en b.v. in juke boxen. Ook werden ze gebruikt in buizen tv's, voor de aansluiting van de afbuigspoelen. Ook kom je ze (ook nu nog) tegen als relaisvoeten. Meestal voor 24 Volt hulprelais. Deze zijn voorzien van twee wisselcontacten. 

Piet Blaas, Pieter de Kock, Dirk Kloeck, John Hupse

Zie hieronder de exacte afmetingen.

Ik wist wel van de grotere middenpen en de cirkel van de pennen bij de Engelse uitvoering. Echter nieuw voor mij was dat de pennen niet gelijkmatig verdeeld zijn. Tussen pen 1 & 8 is meer ruimte gelaten. Zie boven. De 8-pens relaisvoeten zijn in overeenstemming met de bekende Octalvoet. Hieronder laat ik nog mijn oplossing zien voor een adapter: Engels-Octal naar staalbuisvoet. Erg handig voor het testen op mijn Funke W16.


(foto's: Wolfgang Holtmann)

Wolfgang Holtmann

Op bovenstaand plaatje van de Muiderkring staan de 16 in Nederland meest voorkomende voeten. De B3 en de B4 voet heb je niet nodig, hiervoor gebruik je de B5. Elke fatsoenlijke buisvoet staat bekend onder verschillende namen, dit verschilt weer per land. Pas ook op met de nummering van de pennen, dit is niet altijd gelijk.

Verder heb je speciale voeten voor b.v. TV's (magnoval 10-pens enz). In totaal bestaan er een paar honderd verschillende buisvoeten.

Dit plaatje is uit het Radio Vademecum, hier staat de B voet extra op (je gebruikt hiervoor de C voet) en de 9-polige loctal (komt alleen voor in de oorlogsjaren). Verder de Engelse M voet, deze is voor de liefhebber. Ook de Mazda Octal voet is iets wat je toch maar hoogst zelden ziet in Nederland.

Dit is wel een aardig overzicht, van John Stokes. Hier staan als extra voeten de Engelse 9-pins op en de 9-pins "loctal" (B9G). Een variant op de gewone noval voet is de 10-polige "decal" of B10A voet.
Een andere noval variant, maar dan groter uitgevoerd is de vrij bekende "magnoval" of B9D voet.

Varianten op de Amerikaanse UX4 voet zijn de UV voet (4 korte pootjes en een bajonet nippel), de UV199 voet (4 korte pootjes en een nippeltje op een andere plek), de UX199 voet (lijkt op de UX4 maar de nippel ontbreekt), de WD11 (1 dikke en 3 dunne pootjes), de US Navy (3 zeer korte pootjes en een dikke nippel) en de WE voet (lijkt op de UV maar de nippel is 45 graden verschoven).

Duitse voeten zijn vaak per buis anders, zie bijvoorbeeld de voeten van Duitse legerbuisjes en de zeer afwijkende voeten voor de Loewe buizen uit de jaren '20 en '30.

Franse voeten zijn redelijk standaard, hulde. Je hebt wel de Franse "bi-grille" voet (met dunnere pennen vergeleken met de B5) en de Franse "Radiola" 4-polige voet waarbij de rooster aansluitpin in het middelpunt staat.
De Engelsen, nou die lustten er wel pap van. Dat is eigenlijk met geen pen te beschrijven. 

Dan heb je nog de vele soorten voetjes voor nuvistor buisjes, de speciale voeten voor beeldbuizen, voeten voor compactrons (12-polig, is wat minder handig, zie je TE55) .., nou ja, een paar honderd haal je gemakkelijk.

 

 

John Hupse

(foto en scans: John Hupse)

Engels buisje, hoort zo, is geen ongelukje.

Onderstaand een overzicht van buistypen met hun verschillende aansluitingen (periode 1932 tot 1945).

 

Hierbij nog een paar links naar sites met informatie over buishouders:

http://www.tubedata.org/bases.html

http://www.tubecollector.org/documents/bases.htm

 

De oudste exemplaren van noval buizen (zie linkerfoto) wijken af van latere exemplaren en lijken op de bekende rimlock buizen (zie middelste foto). Bij de oudste methode om noval buizen te maken werd eerst werd het elektrodensysteem op het glazen plaatje gemonteerd. Dan werd op de rand een ringetje geperst glaspoeder gelegd en daar de ballon op gezet. Het ringetje glaspoeder smelt sneller en bij een iets lagere temperatuur dan het glas. Zo werd voorkomen dat bij het insmelten het bodemplaatje met pennen vervormde. Dit was allemaal natuurlijk veel te duur, dus bedacht men een goedkopere constructie die we allemaal zo goed kennen (zie rechter foto).

(foto's: Ed van der Weele)

Henk Kramer, Henk Oudenampsen

Bij sommige buizen (zoals hier de PL84) staat bij een pen "i.c.". Op deze pen is niets aangesloten en dat is ook niet de bedoeling.

(afb.: Francesco)

"i.c." staat voor internally connected. Die pennen mag je dus nooit gebruiken, ook niet als draadsteun. Een lijst met afkortingen die Philips gebruikte in de datasheets vindt je in het handboek Philips Electron Tubes Part 4, te vinden op de web site van Frank Philipse.

 

(afb.: Partick Meersman)


Patrick Meersman


Zelf bouwen? 

Een buis kan het beste getest worden in de schakeling waarin ze zit. Maar ontbreekt de buis en je wilt er één gaan aanschaffen, dan kan het zijn dat je de buis eerst wilt testen. En dan is het handig dat de buizentester compact en draagbaar is. Zo'n tester hoeft niet wereldschokkend te zijn, gewoon gloeidraad test, een eenvoudige emissie test en een kortsluittest. Op Jogi's Röhrenbude  staat een aantal zelfbouw testers waarvan een paar met schema. Verder is er de Klausmobile tubetester gevonden en op Steve's Tube Pages staat ook nog een zelfbouwproject. Via de links op deze pagina's vind je nog meer over buizentesters. 

Schema's en onderdelen om zelf een buizentester te maken zijn dus wel te vinden, maar het moeilijkste is nog een trafo te bemachtigen die al die verschillende gloeispanningen kan leveren (1,4 - 2 - 4 - 6,3 - 12 volt, om er maar een paar te noemen). Voor de trafo kun je ook een regeltrafo gebruiken. Deze zet je op de secundaire zijde van een trafo. Je hangt er een voltmeter aan, eventueel schakelen tussen de secundaire aftakkingen 0-12V/0-24V en klaar. Zelf wikkelen kan ook. 

Uiteraard kun je er ook een kopen. Een buizentester hoeft niet duur te zijn als je er maar een uit zoekt die voor jou van toepassing is. Kijk, een Funke 19 en/of 20 met al zijn kaarten compleet, daar wordt een wereldprijs voor gevraagd en dan hebben we het nog niet een over de AVO testers. Maar als je enkel buizen wilt testen van de 80 serie zijn er toch Amerikaanse testertjes die niet te duur kosten. Kijk dan eens op de Duitse eBay, daar wordt veel te koop aangeboden. Tevens kun je kijken via de links van het Forum op een Duitse site die helemaal over buizentesters gaat. Er staan er vele beschreven. Koop je een oudere tester, b.v voor pennenlampen of P-voeten, kijk dan of deze tester helemaal compleet is. Soms moet je naderhand zelf kaarten namaken maar dat blijft surrogaat en de originaliteit is weg. Ook horen er vaak verloopvoeten bij die je naderhand dan ook zelf moet vervaardigen; een "hell of a job", dus let op.

Rob Bijman , Ed van der Weele, Patrick Meersman, Arjen, Philip van Apeldoorn


  • Rode buizen hebben onderaan een codenummer. Blijkbaar komt 4.8 overeen met April 1938. Het eerste cijfer is de maand, en het laatste cijfer stelt het jaartal voor. Maar hoe zit het dan met buizen uit de jaren 40 en later?

Het vermelden van de productiedatum op gebruiksartikelen en aan slijtage onderhevige onderdelen is al bijna net zo oud heel oud als er fabrikanten getild worden op garantiegebied. Die productiedatum op een onderdeel kan erg handig zijn wanneer er bijv. aanspraak op garantie gemaakt wordt. De fabrikant kan dan heel eenvoudig zien of de defecte radiobuis werkelijk uit het "pas gekochte" radiotoestel komt. De code 4.8 (april 1938) is natuurlijk wel erg doorzichtig. 

Hans Op Den Camp

EF183

(foto: John Hupse)

Links een wat nieuwere buis. In feite bleef Philips steeds een systeem hanteren waarbij alleen het laatste cijfer van het productiejaar zichtbaar is.

Op deze buis, een EF183, staan de volgende tekens:

I45 en vlak daaronder Y1C
Deze tekens zijn links onder zichtbaar.

De betekenis is:
I4 = typecode, de EF183 heeft als typecode I4. Ook nuttig als het type niet meer leesbaar is
5 = revisie nummer, bij elke wijziging wordt dit nummer 1 hoger
Y = fabriekscode, Y betekent Philipsfabriek in Sittard
1 = jaartal, in dit geval dus 1961
C = maand, C is de derde letter in het alfabet, dus maart

 

EK2

(foto: Francis)

Sommige Philips fabrieken plaatsten ook nog een weekcode achter de maand, dit is een cijfer tussen 1 en 5 dat de week aangeeft. Een enkele Philips buizenfabriek trok zich kennelijk weinig aan van richtlijnen uit Eindhoven, en plaatste eigen codes. Dit systeem is min of meer geleidelijk ingevoerd in de jaren '40. B.v. veel buizen uit de 20-serie hebben deze codes al op de metalen huls staan. Bij de 20-serie ontbreekt soms de fabriekscode. Nadere informatie (in het Engels) kun je vinden op deze site. 

John Hupse


Informatie hierover is te vinden op de site van H.T. Schmidt.

W. Holtmann

(scan: Ed Plevier)

Zie hierboven een een afbeelding met jaartallen.

Ed Plevier

Radiobuizen van voor 1930 vind je niet gemakkelijk, terwijl na 1970 niet veel buizen meer zijn gemaakt. De meeste stammen dus uit de tussenliggende periode. Aan de vorm van de glazen ballon en de wijze waarop de buispennen zijn aangebracht kan je vaak zien in welke periode zo'n radiobuis is ontworpen. Radiobuizen uit begin 1900 bestaan niet, de radiobuis is uitgevonden in het jaar 1906. Maar het duurde natuurlijk nog wel een jaartje of 20 voordat de eerste complete radio's in Nederland in de winkels lagen.

E
1925

 

AK2
1935

 

UBL21
1945

 

UF80
1955

(foto's: John Hupse)

De buizen met cijfercode 20 tot 29 stammen uit ± 1940. Ik heb hier namelijk radio's staan van 1941 met b.v. UBL21, UCH21 en UY21. De data van ontwikkeling en eerste gebruik zijn op www.radiomuseum.org zeer goed te traceren. Zo blijkt dat de EBL21, respectievelijk de UBL21 al uit 1938 stamt. De E-/UCH21 en UY21 stammen uit 1941.

Paul Brouwer

De eerste Philips buizen van de 20-serie zijn uit 1941. De bijbehorende buisvoet (loctal) is al in 1938 is ontworpen door Sylvania. Dat betekent natuurlijk niet dat een EBL21 al in 1938 werd gemaakt. In bovenstaand foto-overzicht is getracht om aan te geven hoe een buis uit 1925, 1935, 1945 en 1955 er ongeveer uit zag. Zodat iemand met een doos buizen deze enigszins kan thuisbrengen.

John Hupse


Door Hugo Sneyers en Wolfgang Holtmann is een tweetal artikelen gescand over de wijze waarop stalen radiolampen werden vervaardigd. Het artikel van Hugo is uit een boek uit 1940. Het artikel dat door Wolfgang is gescand komt uit het boek "Rundfunkröhren" van L.Ratheiser. Beide artikelen zijn als pdf-file te downloaden door onderstaande titels aan te klikken.

Hugo Sneyers, Wolfgang Holtmann


Een gaasanode is vanuit de binnenkant gezien (dus daar waar de elektronen aankomen)"ruwer". Dit heeft een positief effect op eventuele secundaire emissie die kan optreden bij een overbelaste anode. Bij een overbelaste (dus zeer hete) anode worden ook daar vanaf elektronen uitgezonden die normaal door het positieve schermrooster worden aangetrokken. Die loopt op zijn beurt dan ook weer kans om overbelast te raken.

Uitredende elektronen uit een gaasanode zijn niet meteen in de "vrije ruimte" voor de anode maar kunnen deels nog weer aangetrokken worden door de anode zelf omdat het oppervlak niet gelijkmatig is. Hetzelfde geeft overigens een koolanode die bij grote zendbuizen vaak gebruikt werd. Ook kool heeft een ruw oppervlak.

Een dergelijke buis is niet beter dan een andere bestand tegen overbelasting. Bij een doorgeslagen koppelcondensator gaat het altijd fout, daar moet je van uit gaan. Het stuurrooster wordt dan positief en de anode en schermrooster lopen grote kans boven de maximaal toelaatbare dissipatie te worden belast. Bovendien zal er zeer veel vervorming optreden. Zodanig zelfs, dat je er niet lang naar zult luisteren. Overigens treedt secundaire emissie niet alleen op door grote hitte van de anode. Het wordt ook geïnitieerd door het bombardement van de normale elektronenstroom dat de anode bereikt.

Je moet de voordelen van een gaasanode betrekken op normaal gebruik. De effecten van secundaire emissie zijn zeer goed te zien in de Ia-Va karakteristieken van tetrodes. Daar zie je onderin vaak een dip t.g.v. secundaire emissie. Bij pentodes wordt dat effect grotendeels, of zelfs geheel, te niet gedaan door het remrooster. Die houdt de van de anode uitgezonden elektronen tegen op hun weg naar het schermrooster. Een gaas- of koolanode helpt daarbij nog extra. Een andere variant om de secundaire emissie in te dammen is door van een tetrode een z.g. beam-tetrode te maken. Daarbij wordt de elektronenstroom naar geconcentreerde plaatsen op de de anode geleid. Dat gebeurt dan met z.g bundelplaten (beam plates). De stroomdichtheid is vlak voor de anode dan zo groot dat secundair uitgezonden elektronen bijna niet "tegen de stroom op" kunnen roeien. Dergelijke buizen zijn bijvoorbeeld de 6L6 en de 807. Ook de bekende KT66 is een beamtetrode. Je vind dat ook in de typenummering terug: KT is de afkorting van Kinkless Tetrode.

Gaasanodes werden overigens niet veel toegepast in consumentenbuizen. Voor de oorlog waren er wel AZ1's die ze hadden. 

Ron Kremer


Op de site van Frank's Electron Tube Data Sheets kun je aan de hand van een pdf-file buizen zonder type nummer (en wie heeft die niet?) maar met een 2 of 3 cijferige code op het voetje (Y3b = EF85) toch nog identificeren. Een ander overzicht staat in deze excell-sheet.

Edwin Outermans, Ed van der Weele 

Een lijst met (Philips) productiecodes kun je ondermeer downloaden in pdf-file vanaf de site "Triode Electronics Online".  Een ander overzicht is te vinden op deze site. In de pdf-file worden ook de fabriekscodes genoemd.

Op de lamp staat vaak de volgende informatie:

(productiecode)(revisienummer)
(fabriekscode)(jaar)(maand)(week)

De productiecode bestaat uit 2 tekens. Het jaar geeft alleen het laatste cijfer (1952=2). De maand is een letter (januari=A, februari=B, enz). Het weeknummer is op maandbasis (de eerste week van de maand=1, enz). Overigens gaan deze regels niet altijd op.

John Hupse


Als er 80% op staat betekent dat meestal, dat de emissie 20% minder is dan de 'goed'-indicatie van een buizentester. Alhoewel bij de meeste buizentesters 'goed' nogal breed wordt aangeduid! Het woord 'kwaliteit' is in deze context een beetje misleidend. Überhaupt, moet je die getallen met een korreltje zout nemen.
Overigens: Verzadigingsstroom, d.w.z. maximale leverbare emissie, wordt bijna niet meer als 'goed' indicatie bij buizentesters gebruikt. Meestal is het de gemiddelde anodestroom die als norm (emissie) per type wordt gehandhaafd (vaak dan met gereduceerde Va en/of Vg2). Er zijn ook buizentesters op de markt, die bovendien de "steilheid" kunnen meten. Wat betreft de steilheid van een buis is deze door de constructie vastgelegd. Aan de andere kant wordt de steilheid minder als ook de electronen-emissie verzwakt is. Een vergelijking:
als bij een auto de trekkracht(=emissie) is teruggelopen, dan zal de acceleratie (=steilheid) ook minder zijn.

Wolfgang Holtmann


Ik heb eens enkele datasheets bekeken, maar ik kan niets terugvinden over levensduur. Nu is dat ook niet zo vreemd, omdat de levensduur door een aantal factoren beïnvloed wordt. Anodespanning en anodestroom bijvoorbeeld en die worden bepaald door het ontwerp. Verder is het voor een lange levensduur belangrijk dat er voldoende ventilatie (luchtstroming) mogelijk is, zodat de buis in z'n gehéél niet te warm wordt. Ook de gloeispanning (of in het geval van serieschakeling van gloeidraden de gloeistroom)bepaald mede de levensduur. In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten kan een te lage verhitting van de gloeidraad de levensduur van de buis verkorten.
In een boekje heb ik een levensduur van gemiddeld 10.000 uur voor gewone buizen zien noemen. Afstemogen gaan (als je tenminste een duidelijk heldere aanduiding wil hebben) maar zo'n 1000 branduren mee.

Zoals je ziet zijn er dus nogal wat variabelen die een eenduidig antwoord op je vraag niet eenvoudig - zo niet onmogelijk- maken.

Henk van den Broek


Het gaat hier vrijwel altijd om buizen uit een oude voorraad. Aangezien buizen niet echt verouderen blijven ze dus nieuw. Veel gehoorde kreten zijn dan ook "NOS" (new old stock, ongebruikte buizen uit oude voorraad), "NIB" (new in box, vaak in een neutraal wit doosje). Er worden nog wel nieuwe buizen gemaakt. Bijvoorbeeld door Svetlana en in China. De buizen van Svetlana zijn goed, die uit China worden minder gewaardeerd.

Otto Tuil

Ongeveer 20 fabrikanten van voornamelijk audio lampen, zie de site "Vacuum Tube Valley".

John Hupse


Bij de huidige hogere netspanning (230-235 Volt) is het verstandig de spanningscaroussel op 245 volt te zetten. De spanning is dan 10 volt minder dan de toegestane waarde. Voor de anodespanning is dat niet zo belangrijk, maar voor de gloeispanning van de buizen wél. Nu meet ik een gloeispanning van 6,05 volt (-0,25 volt). Wanneer de spanningscaroussel wordt teruggezet op de 220 Volt, dan wordt de gloeispanning 6,8 volt, dus + 0,5 volt meer. 

In feite kan de gloeidraad zelf kan makkelijk het viervoudige hebben maar dat is het probleem niet. Als de gloeidraad op een te hoge spanning staat gaat de levensduur van de buis, de emissie sterk achteruit. Als je de gloeispanning 10% hoger maakt wordt de levensduur van de buis 20% korter. Het gaat dubbel zo hard. Een lagere gloeispanning daarentegen verlengt juist de levensduur van een buis. Nadeel is wel dat de emissie lager is dan normaal, maar dat is meestal niet echt te merken. Tenminste als de buis nog normaal goed is. Bij een zwakke buis zal je eerder merken van de zwakke emissie bij een lagere gloeispanning.

Een lagere gloeispanning is inderdaad beter voor de buisjes dan die 6,8 volt. 10% afwijking is geen probleem, maar toch. Als de gloeispanning veel minder zou gaan worden, zeg maar lager dan een voltje of 5, dan zou de vervuiling van het buisje op de langere duur een rol kunnen gaan spelen. Hoewel ook dit weer een punt van discussie is want jaren geleden heeft de High-End tak van Grundig een futuristische buizen voorversterker gebouwd waar de ECC'tjes gewoon op een gloeispanning van 4 volt stonden, ze gaven dan een "milder" geluid. Als het echt slecht zou zijn voor die buizen zouden ze dat toch ook niet doen.

Het risico is ook afhankelijk van het gebruik van de radio en het type. Alleen als je een radio elke dag laat spelen zou ik misschien maatregelen nemen, maar als die radio een plano is, dan niet ééns. De buizen zijn nog makkelijk verkrijgbaar op beurzen of uit slooptoestellen. Tegenwoordig is de netspanning tamelijk constant. Vroeger was dat wel anders. Lig dus niet wakker van die gloeispanning. Alleen als je een toestel hebt met zeer oude moeilijk verkrijgbare (lees dure) buizen, dan zou ik maatregelen nemen. Buizen kunnen heel wat verdragen, inclusief kortstondige mishandeling van de gloeidraden. Kijk eens naar een U-toestel. Tijdens het inschakelen, de flits die je dan ziet. Toch overleven ze het.
Bewaar eens wat oude defecte buizen waarvan de gloeidraad nog heel is en laat de gloeidraad een tijdje op 7 volt draaien. Ik denk niet dat je het geduld op kunt brengen om te wachten tot de gloeidraad het begeeft. Van de meeste defecte of versleten buizen die ik aantref is de gloeidraad nog intact. Het is misschien wel lonend om de gloeispanning van afstemogen in de gaten te houden, omdat deze sneller slijten dan andere buizen, en duur zijn.

H.Tan, Edwin Outermans, Henk van den Broek


Dit fenomeen wordt beschreven op de homepage van H.T. Schmidt. Zie daar voor een uitgebreide beschrijving (in het Duits) en prachtige foto's.

Ed van der Weele

 


Je pakt een oud doosje van de juiste maat. Deze maak je helemaal open. Daarvan maak je een scan en die print je op ware grootte weer uit op stevig papier. Ook met fotoshop kun je d.m.v. lijnen een doosje tekenen zodat je na het uitprinten deze gewoon op de lijnen kunt vouwen. Een beetje knip en plak werk.
Voor grotere doosjes die niet op A4 passen laat je gewoon je platte uitgevouwen doos bij een copyshop op stevig papier uitprinten. Wel eerst even onderhandelen dan hoor, over de prijs bij 20 stuks afname ineens.

Je kunt ook een scan van een origineel doosje maken. Het is op zich niet moeilijk. Maar om het doosje perfect sluitend te krijgen, daar komen toch nog wel wat handigheidjes en kleine weetjes bij kijken. 
De voor het aan de binnenzijde vastlijmen te gebruiken flappen moet je dus nooit aan de kant doen waar de grote sluitflap in valt, gewoon aan de zij of achterkant is altijd het makkelijkst.
Als je een exacte kopie van een originele doos neemt, heb je die problemen natuurlijk niet, maar als je zelf gaat "fotoshoppen" moet je hier zeker rekening mee houden.

Maak altijd eerst zelf even een proefdoosje en kijk of het inderdaad allemaal wel mooi past. De onderstaande tips zie je heel snel over het hoofd. Als alles goed gedaan is dan hoef je bij wijze van spreken niet eens te lijmen,maar blijft hij vanzelf in elkaar zitten. Als er iets onder spanning staat dan weet je ,dat het ontwerp nog "even nagekeken moet worden". Voor een perfect passend doosje, moet je dus zeker de onderstaande tips in acht nemen.


(tekening: Ben Dijkman)

De doosjes zijn ook gemakkelijk zelf te maken met je eigen printer. Dan moet je wel de afbeeldingen hebben. Wie buisdoosjes zelf eens wil maken heeft misschien wat aan deze website.

Ben Dijkman

Op de navolgende site staan ook nog wat doosjes in hoge resolutie: http://www.tuberadio.it/

Wil Pfeifer

Het kan ook anders. Haal een van de (ongetwijfeld) aanwezige buisdoosjes uit elkaar en leg die op je scanner. Inscannen en printen maar.

(scan: Jan van Os)

Jan van Os


 

Terug naar de inhoudsopgave


(06-01-2012 )