Overzicht
De meeste U-toestellen hebben voor dit doel een serieweerstand
aan boord. Deze wordt bij 220 V bedrijf in serie gezet met de gloeidraden,
terwijl de anodespanning dan wordt verkregen uit de volle netspanning van 220V,
dus aanzienlijk hoger is dan bij gebruik op 127 V. Als de serieweerstand alleen met de
gloeidraden in serie staat is de waarde
gemakkelijk uit te rekenen met de Wet van Ohm: R = V/I waarin V het weg te
werken spanningsverschil is (230-127V dus ongeveer 100 V) en I de gloeistroom
(vaak 100mA bij Europese radio's). De weerstand is dan ongeveer 1000 Ohm.
Let wel, als je deze waarde volgt moet deze weerstand zo in de
radio worden gebouwd dat alleen de gloeistroom er door gaat, niet de anodestroom.
Als je niets in het inwendige wilt veranderen en de weerstand direct in de
netleiding gaat opnemen, loopt de anodestroom er wel door en wordt de berekening
lastiger. Als ook de anodestroom erdoor vloeit kan de weerstand iets kleiner
zijn, maar de precieze berekening? Dit is heel lastig omdat het van belang is
over welk gedeelte van de fase de gelijkrichter stroom trekt. Probeer het eens met 900 Ohm en ga dan meten of de gloeidraden ongeveer de
juiste spanning krijgen. Deze meting is ook weer lastig omdat de gloeidraden nu
niet met een zuivere wisselspanning worden gevoed: uit elke positieve fase is
een hap genomen op het moment dat de gelijkrichter stroom trekt.
Wat het eventuele inbouwen betreft: de weerstand wordt zeer heet
aangezien hij een vermogen van een kleine soldeerbout (10W) in warmte omzet. Je
ziet vaak in U-toestellen deze component als een grote groene cilinder op
hittebestendige keramische voeten gemonteerd. De BX200U is berucht wegens de
enorm hoge temperatuur van de kast boven deze weerstand! Kijk dus of je kast wel
de mogelijkheid biedt deze hitte te verwerken. Er zijn wel fabrikanten geweest
die deze hitte uit hun kast hebben willen weren door weerstandsnoeren te
gebruiken. Dat is echter een levensgevaarlijk alternatief. Heel wat radio eigenaren hebben na vervanging van
het netsnoer (in onwetendheid door een
normaal snoer) hun toestel door zien branden.
Het is mogelijk de voeding wat te verbouwen, bijvoorbeeld met
een seriecondensator voor de gloeidraden en dan de anodestroom eromheen te leiden. Bij
een Philips 208U heb ik dit gedaan (zie link).
Als het toestel nog een beetje origineel is zou ik er voor kiezen om het niet om te
bouwen, maar het alleen op een verhuistrafo te gebruiken.
Gerard
Op de site van Anton Wintjes, "Radio's
uit de 20e eeuw" staat een goedkope oplossing (zelfbouwproject) voor de
voeding van batterijontvangers. Op de site doorklikken op "voeding".
Anton Wintjes
(foto: Loek)
Hierbij wat voorbeelden van batterij vervangers die ik inmiddels gemaakt heb.
Na het uitprinten van de scan (op dik papier), beplak ik deze met dun plastic
dat ook voor boeken kaften gebruikt wordt. Je krijgt dan een stevig geheel wat
ook niet zo snel krast. De laatste batterij die ik gemaakt heb (Eveready 467)
bestaat uit de schakelingen welke door Gyula Kiss in het blad van de NVHR gezet
zijn. Beide schakelingen zitten in een klein metalen kastje en het geheel zit
ook weer in een metalen kast. Op deze manier is het redelijk gelukt om alle
storing/straling te onderdrukken. De 8* 1,2 Volt batterijen hoef ik niet uit de
houders te halen. Ze kunnen worden opgeladen via een externe aansluiting.
Wat mij is opgevallen dat de maten (ook volgens officiële specificatie) van
de Eveready B101 en de 467 afwijken van elkaar. Het is niet veel, maar wel
genoeg waardoor in sommige portable radio’s de B101 niet past. Toch worden
beide batterijen vaak voorgesteld als elkaar vervanger.
Helaas lukt het nog niet om dezelfde mA/uren te maken die de originele
batterij heeft, maar het blijft leuk om de radio te laten spelen zoals dat
vroeger ook gebeurde.
Voor de vervangers van Eveready 415/416 maak ik veel gebruik van oude 9 Volt
Duracel batterijen. Hier zitten veel herbruikbare materialen aan zoals het huis
de drukknopaansluitingen isolatie, etc.
Loek Riemens
- Replica batterij Eveready 455 (NEDA 202)
(foto: Loek Riemens)
Hierbij een replica batterij van de Eveready 455 (NEDA 202). Ik had deze
batterij nodig voor de portable radio van Air King type Pockette chassis no 494.
Deze radio zal ik later op het forum laten zien. De radio zit zeer vol aan de
binnenkant en er is absoluut geen ruimte over. Ik ben begonnen met een blok hout
om te zien of ik nog wat extra (enkele mm) ruimte kon creëren voor de replica
batterij. De originele maten zijn 93,6*67,5*25,4. Bij een dikte van 26,4 paste
het houtblok al niet meer in de radio. Dit betekende dus dat ik geen gebruik kon
maken van 5* 9 Volt (oplaadbare) batterijen. Dus toch maar weer een omvormertje
gemaakt met het bekende IC MC34063A. De omvormer zit in een metalen doosje,
echter er komt toch nog stoorsignaal naar buiten via de voeding en uitgang
draden. In beide leidingen zitten (ook in aparte metalen ruimte twee filters 4,4
MH met C naar aarde). Dit werkt goed er is geen storing waar te nemen. Het
automatisch aan/uitschakelen zit met een platte montage onder de batterij
houder.
De radio gebruikt 10 mA bij 45 Volt, de batterijen leveren dan 180 mA bij 4,8
Volt. Het zijn oplaadbare batterijen van 2700 mA/U. Dus de radio speelt ongeveer
15 uur op een lading. Aan de voorzijde van de replica zit onder het omhulsel een
laadpunt zodat je de houder niet hoef open te maken. Je moet dan wel een lader
hebben/maken van 4,8 Volt/ 18 mA. De maten van de replica zijn uiteindelijk
geworden: 93,4*64,0*24,0 .
Loek Riemens
- Replica batterij Eveready
E233 (NEDA 1300)
Laatst heb ik de portable
radio van Emmerson type 856 gekocht. Dit is een zeer klein
buizenradiootje met in de eindtrap twee transistors. Deze
radio heeft twee batterijen. De anodebatterij is van het
type Eveready 415 (45 Volt). Deze batterij is in meerdere
type radio’s al toegepast en daar heb ik ook al
verschillende repro’s van gemaakt.
De batterij voor de
gloeispanning welke in de Emmerson 856 zit was voor mij
nieuw. Hier is het type Eveready E233 (NEDA 1300) toegepast
. De spanning is 4,2 volt. Onderstaand een foto van de radio
met de batterij er nog in.
|
Dit
is voor mij de basis geweest om de batterij na te
gaan bouwen. Ook het omhulsel heb ik hiervan
nagemaakt.
Via de kastmaat op
de foto en de werkelijke maat kon ik de batterij
maten bepalen. De maat blijkt gelijk te zijn aan die
van een C-cell. Voor de zekerheid dit ook nog
uitgeprobeerd in de radio en het past goed.
De radio gebruikt
bij 4,2 volt ongeveer 42 mA daarom heb ik als
alternatief gekozen voor 3 Ni-MH oplaadbare penlites
(AAA) van 1200 mAh. De speelduur is dan ongeveer 30
uur.
Er zijn ook andere
alternatieven er is bijvoorbeeld een Lithium Ion
batterij van 3,7 volt (in C cell uitvoering) met een
vermogen van 3300 mAh inclusief een interne
bescherming tegen over en onder laden. Echter deze
batterij is nog vrij nieuw en daardoor nog duur en
ook (in Nederland) moeilijk te verkrijgen.
De iets lagere
spanning van de 3 * Ni-MH (nominaal 3,6 volt) is
geen bezwaar immers de buisjes in de radio hebben
een nominale werkspanning van 1,25 volt en er staan
hier in serie dus totaal 3,75 volt. Ook bereiken de
Ni-MH batterijen de spanning van 1,2 Volt pas
wanneer ze een tijd gebruikt zijn. Uiteraard heb ik
eerst uitgeprobeerd of de radio een lange tijd goed
speelt. |
Als basis materiaal heb ik gebruikgemaakt van een oude 1,5
Volt C-cell. De batterij is uit elkaar gehaald door eerst de
felsnaad aan de achterzijde weg te slijpen. Het enige wat
extra nodig was is een stukje rond epoxyhars printplaat
Hierna de batterij in serie
doorverbonden en de (oude) pluspool plaat nadat deze kleiner
is gemaakt solderen op het ronde stuk epoxyplaat. Het
overige koper op deze plaat verwijderen. Het was nog wel
even wennen maar de (voor ons bekende) plus pool is bij deze
batterij de min. Aan de binnenkant zijn 3 moertjes
gesoldeerd voor de bevestiging van het epoxy plaatje. De
bodemplaat (in dit geval dus de plus) zit vast gesoldeerd op
het blikken omhulsel.
Nadat de onderdelen in
elkaar gezet zijn en het papieren omhulsel is aangebracht
ziet het resultaat er zo uit:
|
(afbeeldingen: Loek Riemens) |
Voor het opladen van de
batterij had ik al een universeel laad apparaat gemaakt. Wat
ik kan instellen op de spanning en stroom.
Loek Riemens
- Philips portable LX452AB (en vergelijkbare
toestellen): hierin wordt een normale, vervangbare batterij (mono 1,5V) voor
de gloeidraadvoeding gebruikt. Deze toestellen bezitten eveneens een
ingebouwde accu van 1,2V (opgeladen ongeveer 1,35V). Het lijkt (ook in het
schema) alsof deze twee parallel staan.
Het parallel schakelen van een NiCD cel aan een koolzink-batterij verlengt de
levensduur van de droge batterij. Door de parallelschakeling van de droge en de
natte batterij ontstaat een combinatie met de lage inwendige weerstand van de
natte cel, de duurzaamheid van de droge, en de lage klemspanning van de natte
cel (1.2 tot 1.3 volt). De batterijbuisjes zijn zo ontworpen dat ze nog werken
bij verlies van 30% batterijspanning, dus op 70% van de nominale spanning. De
1.5V gloeidraden werken dus nog prima op 1.2 of 1.3 volt, maar trekken dan een
lagere stroom. Hierdoor gaat de droge cel (die de natte steeds bijlaadt) langer
mee.
Dit klinkt als een erg fantastisch verhaal maar ik heb het uit het boekje
over batterijbuizen van Philips, dus ik denk dat het echt waar is en het kan
heel goed dat Philips zelf deze truc heeft gebruikt. Zelf voed ik een
batterijradio (Philips LX381B) uit twee NiMH cellen, type AA parallel. Na
een paar uur spelen gewoon weer opladen.
Gerard Tel
Toch iets opvallends aan de hand. De Philips LX452AB bezit namelijk
een toets: "Laden". Aangesloten op de netspanning wordt in deze stand
de NiCd-cel met minimaal 250mA geladen. Als iemand vergeet het laden tijdig te
beëindigen (kan best wel eens gebeuren), dan zal de relatief kleine NiCd-cel
dit niet "prettig" vinden en vrij snel sputterend overlijden.
Rein
Tiezema
De NiCd cel in b.v. de Philips L5X62AB wordt geladen met een laadstroom
van 420 mA. De laadtijd is 14 uur. Wanneer het laden daarna wordt voortgezet dan
wordt een vermogen van 1,35 x 0,42 = 0,56 Watt in warmte omgezet. Dit leidt
nauwelijks tot een temperatuurverhoging van de cel en is dus niet direct
schadelijk.
John Hupse
Nog even een opmerking over het "overladen" van NiCd-accu's. Als ik
naar de specificatie kijk van kleine NiCd (tot 3Ah) is het continue laden met
circa 450mA bij de meeste types niet gewenst. Men geeft een maximale laadtijd op
van circa 15 uur. Bij overladen kan de eigen weerstand zo hoog worden dat
maximaal toelaatbare gloeispanning van de buizen ruimschoots overschreden wordt.
Het toepassen van een NiMh-cel geeft een meer betrouwbare oplossing. De meeste
fabrikanten van deze accu's laten een continue laadstroom toe van circa 25% van
de maximaal toelaatbare laadstroom. De beste oplossing blijft natuurlijk het
tijdig beëindigen van de oplaadduur.
Rein
Tiezema
Mee eens. Alleen waren die NiMH cellen er nog niet in de jaren '50. Ik heb
zelf goede ervaringen met NiMH cellen, en heb ze ook al gebruikt bij een
restauratie. Er blijft wel veel ruimte over in het inwendige van zo'n oude
cel wanneer je de inhoud vervangt door een modern exemplaar.
Een 3 Ah NiCd cel uit de jaren '50 kun je doorladen met 300 mA zonder
dat ie merkbare schade oploopt. De vuistregel was dat een laadstroom
gelijk aan de capaciteit gedeeld door 10 (uur) niet langdurig wordt
overschreden.
Moderne cellen zijn vaak kleiner vergeleken met die van 50 jaar
geleden, en zijn dus wat gevoeliger voor dit soort onbedoelde situaties.
Het oplopen van de spanning bij het (door)laden valt wel mee, de spanning
komt niet boven de 1,5 Volt uit. De miniatuur Philips D-buisjes
functioneren nog bij 1,1 Volt en zijn bestand tegen 1,5 volt.
|
(foto: John
Hupse) |
|
Het Philips boekje dat al eerder werd genoemd is een must
wanneer je het inwendige van buizenportables uit de jaren '50 wilt
restaureren. Hier staat werkelijk bijna alles in wat maar enigszins de
moeite waard is op dit gebied.
John Hupse
|
Het eventueel bijschakelen van een of twee droge cellen is volgens de
gebruiksaanwijzing bedoeld om de bedrijfsduur van de ingebouwde gloeistroomaccu
te verlengen. Duurzaamheid, gloeispanning en inwendige weerstand worden hierdoor
niet gewijzigd, het is slechts een praktische manier om de speelduur van het
toestel met een aantal uren te verlengen. De NiCd cellen zoals deze door Philips
indertijd zijn gebruikt waren geen echte "natte" types. Het elektrolyt
is min of meer "ingepakt", net als bij de huidige NiCd cellen.
(scan: John
Hupse)
Voor de voeding van de 1,4 Volts gloeidraden wordt bij deze toestellen een
oplaadbare NiCd cel gebruikt. Wanneer deze cel leeg raakt, en geen 230
Volt in de buurt is om 'm weer op te laden, kunnen 1 (soms zelfs 2)
kool-zink batterijen worden bijgezet.
Vlak na het inzetten van een verse cel wordt de NiCd cel weer opgeladen
tot een evenwicht is bereikt. Op deze manier wordt de autonome speelduur
van het toestel verlengd.
John Hupse
|
(foto: John
Hupse) |
Het mes snijdt aan twee kanten, want door de aanwezigheid van de natte cel gaat
de droge langer mee. Ik citeer uit "Electronenbuizen voor
batterijontvangers", Philips Technische bibliotheek, 1955: (Natte cel =
accu, droge cel=batterij of normaalcel). Een rechthoekige Nikkel-Cadmium cel van
34x34x60 mm heeft een capaciteit van ongeveer 1,7AU, zodat een ontvanger,
uitgerust met een complete serie D 96 buizen, hiermee vijf dagen kan worden
gebruikt bij drie uur bedrijf per dag, voordat de cel weer moet worden herladen.
Is men langer van het lichtnet verstoken, dan kan een normaalcel parallel aan de
accu worden aangesloten. De eerste ontlading van deze cel laadt de accu
gedeeltelijk. Hierdoor blijft de gloeispanning 1,2V, en de totale afgenomen
stroom is dienovereenkomstig lager dan wanneer alleen de normaalcel wordt
aangesloten. Dit heeft tot gevolg dat de combinatie van nikkel-cadmium cel en
normaalcel een langere gebruiksduur geeft dan de cellen afzonderlijk.
De auteur (E. Rodenhuis) heeft het theoretisch bij het rechte eind. Hij houdt
in zijn tekst helaas geen rekening met de verliezen die optreden bij het laden
van de cel door de normaalcel. Deze verliezen zijn, door de relatief hoge
laadstroom, vrij aanzienlijk, minimaal 20%. De besparing door de lagere
gloeispanning is in de praktijk minimaal. In figuur 148 van hetzelfde boekje is
de ontlaadkromme getekend van een normaalcel uit 1955. De gemiddelde
klemspanning is circa 1,3 Volt, eerder lager dan hoger. De gemiddelde
klemspanning van de NiCd cel is slechts een fractie lager, ongeveer 1,2 Volt.
Het verhaal is op zich correct, alleen de conclusie klopt niet.
John Hupse, Gerard Tel
- Bij batterijontvangers was voor de gloei van toestellen
met droge batterijen 1,5 of 3 volt gebruikelijk. Voor de
anodespanningen ken ik 90 volt. Welke spanningen waren gangbaar? En kwam het
ook voor dat toestellen meerdere spanningen
gelijktijdig nodig hadden?
Let erop dat de gloeivoeding en de plaatvoeding geen gemeenschappelijke aarde
mogen hebben, ze moeten vrij ten opzichte van elkaar kunnen zweven.
In de naoorlogse tijd, de bloeitijd van draagbare buizenradio's, was 1,5 V
het meest gebruikelijk. De gloeidraden (één per buis, maar twee voor de eind)
staan dan parallel. Echter, soms worden de gloeidraden in serie gezet en dit
gebeurt met name altijd als een radio uit een gelijkstroomnet gevoed kan worden.
De gloeispanning is dan 7,5 of 9 V, afhankelijk van hoeveel pitjes er gevoed
moeten worden. De legendarische TransOceanics van Zenith hebben om deze reden
een gloeibatterij van 7,5 V en de Perfecta zelfs van 9 V. Je had ook fabrikanten die doodleuk de gloeiketen schakelbaar
maakten. Bij lichtnetgebruik
stond de boel in serie en als op batterij werd overgeschakeld werden ook de
gloeiertjes parallel gezet en werd er met 1,5V gewerkt. Voorbeeld: de Vega
Turist.
Dit principe was niet erg populair omdat de schakelaars in de gloeileidingen
kraakstoringen konden geven. Andere gloeispanningen dan 1,5, 7,5 en 9 Volt zijn
mij niet bekend.
Met serievoeding moet je oppassen. De buizen zijn namelijk direct verhit en
daardoor gaat de gloeistroom zich mengen met de katodestroom. Bij een serie-gloeiketen vind je daarom altijd tussen elke twee gloeidraden een weerstand
naar aarde om deze katodestroom door te voeren. Je houdt het niet voor mogelijk
maar die twee stromen "kruisen" elkaar als het ware. En dat gaat goed
(meestal). Er kunnen fouten bij optreden die je normaal niet voor mogelijk
houdt, want de roostervoorspanning van de eindbuis wordt geleverd door de
gloeiketen en de buis kan zichzelf dus niet "dichtknijpen" als de
katodestroom te hoog wordt. Zie Perfecta.
De plaatbatterij kon van 45 tot
150 V variëren. Kleine zakradiootjes hadden
meestal 67,5, maar soms 90 V en een heel enkele keer 45 V. Het uitgangsvermogen
was dan ongeveer 50 mW met b.v. een DL92. Batterijradio's voor huisgebruik (zoals
de Philips BX484B) hadden vaak een balansuitgang en 150V anodespanning. Indien
uitgevoerd met DL96 kan een uitgangsvermogen van 2W worden bereikt met een
verbruik van 5 á 6 Watt uit de batterij, gloei plus plaat. Het rendement is
ongeveer 40% en dit is onvoorstelbaar hoog. Die DL96 is trouwens niet zo
kritisch op zijn plaatspanning, je kunt hem op 150 V gebruiken maar ook op 25 V komt er ook
nog mooi geluid uit. In de oude
serie ("50mA gloeiers") had je twee eindbuizen: DL92 voor lage
spanning (tot 90V) en DL94 voor hoge spanning (vanaf 90V).
De buizen werden in die tijd altijd uit een anodespanning gevoed, maar
nogmaals, de toegestane variatie is heel groot. Als je de voeding bouwt voor 67,5 en
90 V kun je alle radio's laten spelen.
Iets anders is het met de vooroorlogse radio's, zo uit de jaren '20. Daar had je
gloeiaccu's van 4 (soms 2) volt, een rooster voorspanningbatterij (van een volt
of 30 met tig aftakkingen) en een plaatbatterij, droog van 200 Volt of zo. De
detector had vaak een lagere spanning nodig en je zag op die oude Philips
plaatspanningsapparaten vaak een
regelbare aftakking zitten. Er was dan 250 V beschikbaar voor de eindbuis en 120
tot 150 V (instelbaar) voor de detector.
Misschien moet je een voeding maken die pakweg 170 volt afgeeft, en die laten
lopen over een keten van zenerdiodes van 22,5 V, met tussen elke twee zeners een
contactbus. Je kunt dan met een banaanplug elk veelvoud van 22,5 afnemen. Tussen
67,5 en 90 V gebruik je natuurlijk twee zeners, van 7,5 en 15 om ook 75 V te hebben.
De afgenomen stroom is altijd lekker laag, 10mA of zo (als je geen sluiting of
lekkende koppelaars hebt), dus dit principe lijkt me goed toepasbaar.
Gerard Tel
- Philips LX 301 B-01: zijn de batterijen
nog te krijgen die er in horen? Ik zag aan de binnenkant een papiertje met
een beschrijving voor 67,5 v batterij en een 1,5v gloeistroombatterij.
Voor mijn batterijradios gebruik ik met veel plezier oplaadbare NiMH
batterijen. Zeker voor een klein model radio, waarin weinig plaats is, is dit
een uitstekende optie. Oplaadbare batterijen hebben een lage inwendige
weerstand; dit betekent dat de spanning nauwelijks daalt wanneer er stroom wordt
afgenomen of de batterij al voor een deel leeg is. Dus, een 1,2V batterij levert
ook echt
1,2V vanaf dat hij vol tot vlak voor hij leeg is, ongeacht of er veel of weinig
stroom uit getrokken wordt.
Deze radio is ontworpen voor droge batterijen (type zink-kool indertijd,
moderne droge batterijen zijn alkaline). Van die batterijen neemt de spanning
veel sterker af als er stroom wordt afgenomen.
De anodebatterij is van een 67 Volt type, maar die batterij levert alleen 67V
als hij nieuw en onbelast is. Tijdens het gebruik daalt de spanning tot 50 of
zelf 40V en daarom werkt je radio ook nog heel goed op die lage spanning.
Vuistregel bij Philips was dat de werking nog goed moet zijn bij 70% van de
nominale spanning. Je krijgt dus een zeer goede werking als je voor je
anodebatterij een serie
keten van 6 oplaadbare 9V batterijen maakt. De stroomafname uit de gloeibatterij
is 250mA; dit kan gemakkelijk door een enkele NiMH AA batterij worden geleverd.
Een enkele penlight batterij gaat als gloeibatterij dan 6 tot 8 uur mee. In mijn
Philips LX381B, die zes buizen heeft en 300mA trekt, heb ik gemerkt dat
die prima speelt met een enkele penlight als gloeibatterij, maar ik plaats er
twee parallel zodat de batterij iets langer meegaat.
Voor de anodebatterij heb ik maar een enkel setje zodat ik moet wisselen
tussen de toestellen. Er volgen een paar links naar toestellen uit mijn
verzameling, de meeste kun je horen spelen en de opnames zijn allemaal op deze
NiMH batterijen gemaakt.
Hier is een Decca huiskamer-radio met 2V-buizen; hij heeft 2
penlight-batterijen plus een weerstandje in serie als gloeivoeding. Stroomafname
450mA uit de gloeibatterij, 5mA uit de plaatbatterij: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/DeccaBat.htm
Hier de Philips LX381B, zes buizen, speelt prima met een penlight als
gloeivoeding: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/Phil381.htm
De Zenith TransOceanic uit 1947 heeft de gloeidraden in serie, die worden ook
door een 9V NiMH batterij gevoed; die moet dan 50mA leveren en gaat maar 3 a 4
uur mee: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/ZenTO800.htm
Op deze foto kun je zien dat de ruimte in de toestelletjes doorgaans
voldoende is voor 6 P-cellen: http://www.cs.uu.nl/~gerard/RadioCorner/Sets/Highness.htm
Is die ruimte toch te krap, probeer dan rustig eens vier stuks. Ik heb
gemerkt dat diverse van deze toestellen nog geluid produceren met slechts 25V
gloeispanning! Uiteraard kun je dan van gevoeligheid en volume niet te veel meer
verwachten.
Deze link is naar een artikeltje over batterijbuizen.
Batterijbuizen
Gerard Tel
Als het pakket 9 volt blokjes in serie nog te groot is kan je ook kleine 12
volt batterijtjes nemen die in fotoflitsers worden gebruikt. Als je de origineel
lijkende anodebatterij in je toestel wilt hebben kun je die namaken van bijv.
pertinax printplaat (aan elkaar solderen) en een geleende (ik heb hem overigens
niet) anodebatterij van vier kanten in scannen en uit printen op ware grootte,
uitsnijden en die op de van bijv. pertinax printplaat vervaardigde anodebatterij
plakken. Misschien zijn oplaadbare batterijen een optie voor als je het toestel
erg veel wilt gaan gebruiken. 1,5 volt zijn er in vele soorten en maten te
vinden.dus dat is geen enkel probleem. Bij een fotospeciaalzaak zijn soms ook
goed bruikbare hoge voltage batterijen te vinden.
Hans van Kampen
, Ben Dijkman
- Ik ben bezig met het namaken van de
DEAC-cel type D6 die in de Philips L5X62AB (Klipper) zit. Hoe
zitten de aansluitklemmen van deze accu? Zijn alle twee de
aansluitpunten draadstangen met daarop moeren of een combinatie
daarvan dus bijvoorbeeld één schroefgat en één moer? Welke pool is
op de (slechte foto) de plus? Zat de plus of min vast aan het huis van
de accu?
Zie foto rechts. Het wikkel van deze accu is vervangen. Hieronder heb
je er eentje met een origineel wikkel:
(foto's: John
Hupse)
Het linker draadeind is dus de plus, het rechter de min. De min is
verbonden met de behuizing. Er zit ook nog een ventiel bovenop de accu
zoals je ziet.
John Hupse
|
|
- Hoezen/doosjes voor zelf te bouwen batterijen
Op de volgende pagina vind je de uitgeklapte versies van diverse oude
batterijen: Batteries
. Je moet wel even goed doorklikken om alle exemplaren te zien. Kijk met name in
de rubriek "Valve" in de linker kolom. Daar vind je vooral allerlei
anodebatterijen van EverReady.
Gidi
Verheijen
Zie ook http://www.crystalradio.net/misc/batteries/index.shtml
. Merendeel gloeistroom en telefoon batterijen, maar misschien toch handig.
Erik van Kollenburg
Een Dremel (of kloon) met een staalborsteltje erop, werkt erg goed. Heb je geen
Dremel, dan kun je wat staalwol of schuurpapier proberen. Dat spul wat uit de
batterijen komt is geen gezond spul. Je kunt het beter niet inademen. In sommige
batterijen (ook niet-oplaadbare) zit kwik en cadmium, erg ongezond dus. Ik raad
je aan om het buiten te doen, het stinkt nogal.
Laurens Visser
Om corrosie te verwijderen is een fiberglasborsteltje een heel handig stukje
gereedschap. Te koop in elektronicaonderdelen zaken en winkels voor
tekenattributen. Pas wel op: bij het gebruik breken/slijten de haartjes van de
borstel. Dit zijn heel fijne glassplintertjes en als je die in je vingers krijgt
heb je er in elk geval een hele dag flinke jeuk van.
Ed van der Weele
|
(foto: Ed van der Weele)
|
Als de roest eenmaal weg is, doe er dan een heel dun laagje zuurvrije vaseline
op, en het komt ook niet meer terug.
Ray Nuijten
In het maandblad van de Franse radioclub Rétro-Phonia (No. 47,
jan-feb 2003, pag. 10-13) staat een beschrijving van een batterijvoeding voor
67,5 Volt die uitgaat van 4 penlights van 1,5 V. Het schema (zie foto) lijkt
veel op de uitvoering, die in het maandblad van de NVHR is beschreven. Deze
voeding is wel iets groter van formaat en kan gebouwd worden in een doosje van
de oude Franse "Pile Wonder" batterij. Er wordt gebruik gemaakt van
een standaard trafo en wel het type zoals toegepast in universele netvoedingen
(waarbij je verschillende spanningen kunt kiezen). Die trafo'tjes hebben daarom
ook veel aftakkingen. Dat maakt het mogelijk precies die aftakking te kiezen die
nodig is om bij de gebruikte batterijspanning de gewenste uitgangsspanning te
krijgen. De zenerdiode aan het eind voorkomt dat al te hoge spanningen kunnen
optreden.
Gidi Verheijen
Toen ik een klein buizenradiootje op de kop
tikte, kwam weer het idee op, om er een omvormertje in te bouwen, als vervanging
van de 67,5V batterij.
Nu had ik dat al eerder gedaan, maar het was altijd heel lastig om de storing,
die zo'n omvormer geeft, te onderdrukken. De filters kosten net zoveel ruimte
dan de omvormer zelf. En dan nog was het resultaat niet altijd tot volle
tevredenheid. En deze radio heeft wel heel weinig ruimte...
De tot nu toe aan mij bekende omvormers werken
op lage frequentie (bijvoorbeeld 400Hz), of op hoge frequentie (bijvoorbeeld
30kHz). De hoge frequentie heeft de voorkeur, aangezien de afmetingen dan klein
kunnen zijn, maar de harmonischen van de schakelfrequentie geven toch al gauw
storingen.
Daarom heb ik nu besloten, om te zorgen dat de
harmonischen niet in het middengolfgebied vallen. Dit kan door de
schakelfrequentie hoger te maken, dan de middengolfband. Er is daarom gekozen
voor een schakelfrequentie van ongeveer 3MHz. Het bijkomend voordeel is, dat de
afmetingen nog kleiner kunnen worden.
En ziehier het resultaat!
(terwijl ik dit zit te typen, staat het radiootje vrolijk te spelen)
1 - De betreffende radio
2 - De achterzijde met omvormer en nep 67,5V batterij (blokje hout!)
3 - En hier zit de omvormer, in een doosje van een MF-trafo
4 - Dit is het omvormer printje
5 - En dan nog het schema van de omvormer
Eerst N3, draad ongeveer 0,2mm, en dan gewoon 1
laag vol wikkelen (± 40 windingen). Een winding meer of minder maakt niet veel
uit. Daarna N1, draad ongeveer 0,5mm, de 4 windingen over de ring verdelen.
Daarna N2, ook ongeveer 0,2mm, de 4 windingen tussen de windingen van N1 in
wikkelen. Maar dit komt niet zo krap.
De spoel is gewikkeld met 0,5mm op een heel
klein ferriet "klosje". Dit is gesloopt uit een smoorspoeltje. De
zelfinductie komt ook niet zo krap.
Piet van der Pol
-
Kan een versleten gelijkrichter(buis) buiten voor een
lagere stroom en spanning ook voor meer brom zorgen?
Ja, een zwakke buis kan voor meer brom zorgen. Een zwakke buis betekent
meestal ook dat er lucht in de buis komt die afkomstig is van de kathode. Door
meer lucht stijgt de lekstroom dus wordt er wisselspanning doorgelaten.
H.H.Tan
-
Transistorradio speelt op twee keer 4,5 V batterijen zonder brom. Echter bij
aansluiting op het net ontstaat brom.
Batterijen geven een heel "schone" gelijkspanning. Maar uit het
lichtnet, en ook uit een transformator, komt wisselspanning, die met een
gelijkrichter en een speciale condensator (de "afvlak-elco") in
gelijkspanning wordt omgezet. Als die condensator slecht is geworden, wat vaak
voorkomt, blijft er nog een beetje wisselspanning in de voeding achter en die
hoor je dan door de luidspreker als brom.
Zo kan het dat een radio het goed doet op batterijen maar slecht op het
lichtnet. Je moet dus de voedingselco opzoeken en die controleren of vervangen. In
een transistorradio is dat meestal een cilindervormig ding met plastic folie
eromheen.
De vraag is verder of de brom 50 Hz of 100 Hz is. Dit is te horen, want 50 Hz is
lager van toon dan 100 Hz. De 50 Hz hoor je als je met een vinger de PU-ingang
van een radio aanraakt. 100 Hz is een hogere toon. De gelijkrichting is dubbelfasig.
Dat betekent dat beide helften van de sinus van de wisselspanning worden
gebruikt. Aangezien een sinus twee toppen heeft (een negatieve en een
positieve), heb je in elke periode twee toppen. In één seconde heb je weer 50
perioden (= Hz), dus in totaal 100 toppen. Als de afvlakking niet goed meer is
hoor je dus die 100 toppen (= Hz) als brom door de luidspreker. Bij 50 Hz moet
de fout dus ergens anders zitten.
Gerard Tel, Otto Tuil
Nee. Het grote onderscheid is dat bij een gelijkrichtbuis de
hoogspanning ongeveer te zelfdertijd traag opkomt met het warm worden van de
gloeidraden van de andere buizen *). Bij een diodegelijkrichter krijgen alle
buizen onmiddellijk hoogspanning. Ik heb mij ooit door een TV-hersteller laten
vertellen dat bij sommige kleuren TV's dit de oorzaak was van abnormaal vroeg
defect raken van de beeldbuis. De hoogspanning trekt a.h.w. emissiemateriaal weg
van de kathode van de beeldbuis waardoor die sneller slijt. Later werd hierop
ingespeeld met 'speciale' quick start beeldbuizen. Ik herinner mij dat de K9 van
Philips die 10 seconden na inschakelen al perfect beeld gaf.
Bij gitaarversterkers met buizen heb je bijna altijd een stand-by
knop. Bedoeling hiervan is de hoogspanning uit te schakelen gedurende een pauze,
terwijl de gloeidraden aan blijven staan. Wil je verder spelen, dan zet je stand-by
uit, en kun je onmiddellijk verder zonder te wachten. Bij inschakelen laat je
eerst de buizen opwarmen, en zet je na een minuut of zo de stand-by uit.
Hierdoor gaan de buizen ook al weer iets langer mee.
Sommigen horen ook het verschil tussen een gitaarversterker met
een gelijkrichtbuis en met een diodegelijkrichter. Een gitaarversterker wordt
gebruikt op de grens van zijn vermogen of erboven, waarbij gewenste vervorming
optreedt. Bij een buizengelijkrichter zakt de voedingsspanning meer dan bij
diodes, met nog meer vervorming tot gevolg, en dat is hoorbaar.
Samengevat gelijkrichterbuis of diode:
- stabiliteit v.d. spanning: beter met diode
- demping voor netstoringen: maakt niet veel uit
- sleet: kan een verschil maken
- geluid: voor een radio niet van toepassing.
Harry
Huysentruyt
*) Een buis als de AZ1 en soortgenoten zijn direct verhitte
buizen en deze geven al na ongeveer één seconde al hoogspanning ....
Hugo Sneyers
- Philips 930A. Waarom is bij de gelijkrichtbuis een andere 4 volt aftakking
genomen voor de gloeispanning als voor de rest van de buizen (en ook van het
gloeilampje)?
De reden voor een aparte wikkeling voor de gelijkrichtbuis is, dat de buis
een type is waarbij de gloeidraad zelf de functie van kathode vervult en dus
staat op de gloeidraad de volle hoogspanning. Het zou onverstandig zijn om de andere buizen hierop aan te sluiten vermits de andere buizen met de
kathode slechts met enige volts ten opzichte van de massa liggen (de
verschilspanning tussen gloeidraad en kathode zou dan te groot worden). Zou je
de gloeidraad van de gelijkrichter op dezelfde wikkeling aansluiten, dan zou,
omdat dit tevens de kathode is, de hoogspanning bijna of geheel kortgesloten
worden naar het chassis. Later had men gelijkrichtbuizen met een indirect
verhitte kathode. De gloeidraad was dan geïsoleerd ten opzichte van de kathode.
In dit geval zou je dus wel met één gloeidraadwikkeling op de transformator
kunnen volstaan als alle buizen dezelfde gloeispanning moeten hebben.
De middenaftakking die aan massa ligt van de wikkeling van de gloeispanning
van de andere buizen is om de bromspanning die eventueel zou kunnen ontstaan te
minimaliseren. Dit is beter dan b.v. één van de aansluitingen aan massa te
leggen. In andere schakelingen zie je soms ook dat er over de 6,3 volt wikkeling
een potmeter staat (laagohmig) waarvan de loper met massa verbonden is. Dan kun
je met die potmeter regelen om de brom te minimaliseren. Nog beter is de buizen
met gelijkspanning te voeden. Dat wordt in sommige gevoelige gedeelten van
betere versterkers dan ook gedaan.
Bij buizen met indirect verhitte kathode moet je trouwens wel oppassen dat je
de maximale toegestane waarde van het spanningsverschil tussen gloeidraad (=
ongeveer chassispotentiaal) en kathode (= bij een gelijkrichtbuis de
hoogspanningsvoeding) niet overschrijdt, want dan kan er doorslag plaatsvinden
waardoor de gloeidraad met de kathode in verbinding komt. Dit maximale
spanningsverschil staat in de datasheet van de buis.
Henk
van den Broek, Hugo Sneyers
- De laatste tijd zie ik geregeld ontwerpen van buizenversterkers waar de
buizen met een gelijkstroom worden verhit. Is dit beter dan met
wisselstroom?
Voor eigenbouw zijn er twee redenen waarom DC voeding interessant kan zijn:
- vermijden van brom door inductie;
- het niet beschikbaar zijn van een 6,3V winding op de trafo.
Harry
Huysentruyt
Ik houd me zelf aan de datasheets die je o.a. bij Frank Philipse vindt. Bij
voorversterker buisjes, zoals de ECC83 waarvan de kathode niet ontkoppeld is, is
het zinvol om deze met een liefst gestabiliseerde gelijkspanning te voeden. De
50 en 150 Hz brom neemt dan af. Anderzijds met wisselspanning is het van belang
om de 6,3 Volt draden te twisten en eventueel een 100 Ohm draadpoter op de 6,3
Volt aan te sluiten en de loper naar massa te verbinden. Een centertap van
de trafo naar massa leggen, helpt ook vaak.
Kees van Dijke
Nog een aanvulling hierop: bij gelijkstroom voeding van direct verhitte kathodes
ontstaat een potentiaalverschil over de kathode heen. Bij de constructie van de
buis wordt hiermee zonodig rekening gehouden, het is dus van belang om de f+ en
f- aansluiting in zo'n geval niet te verwisselen.
Vooral bij een direct verhitte buis (dus als de gloeidraad en de kathode
hetzelfde ding zijn) geeft gelijkstroom minder brom vergeleken met wisselstroom.
Dat is het voordeel. Met een gevoelige luidspreker is dit verschil zelfs
duidelijk hoorbaar bij een eindbuis. Of de levensduur hierdoor wordt bekort,
vraag ik me af. Oude lampen werkten altijd op gelijkstroom (accu's). Nooit
gemerkt dat de levensduur hierdoor wordt bekort.
In data sheets van zowel direct als indirect verhitte buizen wordt vaak de
geschiktheid voor AC en DC genoemd, zonder dat de levensduur van de buis hierbij
ter sprake komt. Dat de klank van een versterker beter zou zijn bij AC voeding
(warmer), acht ik onwaarschijnlijk.
John Hupse
- Ik heb een " Contact" versterker waarin deze instelpotmeters
zitten.....waar is dit eigenlijk voor? En wat bereik ik hiermee?
Die ontbrompotentiometers (ook wel "brompotten"genoemd) worden toegepast in de "betere"
buizenversterkers. Het zijn draadgewonden potentiometers van ongeveer 200
ohm. Je kunt ze in principe wel weglaten, maar dan kun je dus de 50hz brom niet
minimaliseren. Je moet dan wel één kant van het gloeispanningcircuit verbinden
met een aardpunt van het chassis. Het aardpunt van de voeding van de versterker
wordt met de potmeter zodanig ingesteld, dat de 50hz brom minimaal of opgeheven
is. Indien de potmeter aanwezig is, dan is de loop van de bedrading van de
gloeistroom voor de buizen dus iets minder kritisch, omdat je de brom kunt minimaliseren door de potmeter in te stellen. Bij radio's ben ik een dergelijke
potmeter niet tegengekomen en meestal hoor je dan ook wel wat brom bij
buizenradio's.
Henk
, Hans Klunder, Onno
- De kreet 'plaatspanningapparaat' hoor je eigenlijk nooit meer en is
verdrongen door het woord voeding. Wat is de verklaring voor het woord
plaatspanningapparaat?
(foto: Claud)
Hier een foto van een van de eerste van die apparaten.
Claud
"Plaat" is een (in onbruik geraakt) synoniem voor anode (vergelijk
met de in het Engels nog wel vaak gebruikte woord "plate"). De
plaatspanningapparaten die ter vervanging van de plaat of anode batterij werd
gebruikt, dienden slechts om de in die tijd de trioden van plaatspanning te
voorzien. Als later ook lampen met schermroosters gebruikt worden is de
uitdrukking plaatspanningapparaat niet meer de juiste benaming, immers ook de
schermroosters moeten gevoed worden. Dus voedingsapparaat is dan een betere
benaming.
Piet van Schagen, Otto Tuil
- Philips plaatspanningsapparaat 372 (hoe
aansluiten)
Welke contrastekker gebruikte men hier origineel
van Philips voor. Waren dit de gewone koppelstekkers (in Nederland noemen ze
dit contrastekkers als ik me niet vergis) welke ook gebruikt werden om bijvoorbeeld.
verlengsnoer te maken? Of waren er speciale koppelstekkers bij dit apparaat
geleverd?
(foto's: René
Engels)
Ik heb de 2501 en 372 aangesloten zoals op de foto boven. Links een contrastekker
(porselein) waar de netspanning binnenkomt en rechts de stekker van de 2501.
Ik
weet niet of dit origineel is maar het komt wel uit die periode en het werkt
prima.
|
|
René Engels
Wat ik ook wel gezien heb, is dat ze een (zeer oude) 3-wegstekker gebruiken,
waarbij je de pennen die je normaal in het stopcontact zou steken, nu aansluit
met een contrastekker. En vervolgens stop je een aansluiting in je PSA. In deze constructie
hou je dus een "aansluiting" over, voor bijvoorbeeld de 2501 radio.
Maarten Gudde
- Tesla 306U: Daar doet zich het verschijnsel voor dat de twee
schaallampjes (die in serie staan met de voedingsspanning en de elco 32 + 32 mF)
eerst fel gaan branden, wanneer je de radio aanzet. Vervolgens na 10 à 15
seconden neemt de felheid langzaam af en dan staat er nog maar 2,5 volt over elk
lampje.
De lampjes staan in serie met zowel de gloeistroom als het gelijkricht circuit.
Omdat ze de eerste seconden fel branden en daarna minder, lijkt het gloeispanning
circuit in orde. Zolang de buizen nog niet geheel opgewarmd zijn, is de
weerstand van de gloeidraden minder en krijgen de schaallampjes meer spanning
toegevoerd dan wanneer de gloeidraden van de buizen op temperatuur zijn.
John Hupse
- In het boekje "Spoedreparatie van radio ontvangers" door P.
Hermardinquer, staat: "Vele werkingsstoornissen zijn te wijten aan een
abnormale voedingsspanning wegens de spanningsvariaties van het net. Een te lage
spanning kan trouwens bijna even schadelijk zijn als een te hoge, wat men er
gewoonlijk ook van denke. De kathode van een buis, die onvoldoende verhit wordt,
is vaak slechts gloeiend in het midden; dit gedeelte moet dan alleen electronen uitstralen en slijt bijgevolg vlug".
Klopt als een bus. Natuurlijk geldt dit alleen in extreme gevallen, men moet
dan denken aan een netspanning die zover onder de ingestelde waarde zit, dat de
gloeispanning van de buis veel te laag is. Voor oude Philips 4V buizen wordt een
gloeispanning geadviseerd met waarden tussen 3,9V en 4,1 V. Meet dit altijd na,
je komt dan niet makkelijk voor verrassingen. Wij hebben hier (juni 2002) overdag
reeds 230 V, 's avonds loopt dit op tot waarden van rond de 234 V. Wanneer ik een
willekeurige radio dan op 225V zet en ga meten, heeft het ding een
gloeispanning van rond de 4,3 V. Op de stand 240 V geeft die radio dan 3,9 V
gloeispanning. Dat laatste lijkt me te verkiezen boven een overbelasting.
Dat
vind de kathode helemaal niet lekker. Dus meten is weten, gissen is
missen.
Nico den Haak
Wat is aangegeven is een afwijking van 2,5% Veel fabrikanten hanteren vaak 5%
en soms 10% afwijking van de gloeispanning. Een te lage waarde geeft vaak een
versnelde vervuiling van de kathode, terwijl een te hoge waarde een versnelde
slijtage geeft. Bij alle radio's kijk ik dus of de gloeispanning correct is. Bij
anodespanningen is de zaak veel minder kritisch. Hiervoor geldt alleen de
maximale anodediscipatie en maximale spanning. Op topmodellen na blijf je daar vaak
ruimschoots onder.
Kees van Dijke
(plaatje: Stephan Smeets)
- Wie weet mij uit te leggen wat een scheidingstrafo eigenlijk is?
Een scheidingstrafo heeft twee goed van elkaar geïsoleerde wikkelingen. 220
Volt in en 220 Volt uit. Een dergelijke trafo wordt gebruikt bij het repareren
van serie toestellen waarbij een pool van het net met het chassis is verbonden.
Doordat de secundaire gescheiden is van de netspanning staat er geen spanning
tussen beide aansluitpunten en aarde. Zodat een ( dodelijke ) schok voorkomen
wordt. Ook voorkomt men kortsluiting als men met een geaarde soldeerbout een
onder spanning staand toestel te lijf wilt gaan.
Technische Commissie NVHR
- Zelfbouw scheidingstrafo.
Wil je een scheidingstrafo en heb je er geen. Dan kun je deze zelf
maken/samenstellen. Wat je nodig hebt zijn twee geheel identieke trafo's. Als de
primaire of de secundaire 230V~ aankan dan ben je uit de brand als je maar
rekening houdt met het ontwerpvermogen bijv. 1000 VA.
Bijvoorbeeld:
P trafo 1= trafo 2= 1000VA
primair: 230 V~ 4,55 A
secundair 380 V~ (uitrekenen... max 3A)
Situatie 1. De trafo's kun je dan gespiegeld aan elkaar koppelen. 230 in
380 uit koppelen aan 380 in en 230 uit. In dit geval heb je tussen de trafo's
380 V staan. 230-380 - 380-230 (wikkeling grootheden en meetwaarde). P= 1000 VA.
Het spanningsverlies ligt binnen marge.
Situatie 2. Ik heb op de 380 wikkeling de netaansluiting gemaakt, dus
230 volt komt op de 380V wikkeling te staan. 380-230 - 230-380 (wikkeling
grootheden en niet de gemeten spanning). 230-127 - 127-230 (gemeten 127= circa).
P= 500 VA. De gemeten spanning tussen beide trafo's is nu pakweg 127 Volt dus
een stuk lager.
Er is weliswaar altijd verlies in spanning maar dat is zeer marginaal. Let
wel in deze situatie gaat het vermogen omlaag. Er blijft circa 500 VA over. De
draaddikte is bepalend. 127 V x 4,55 A = circa 500 VA
Let wel het laatste niet toepassen bij een van de wikkelingen die minder dan
230 V aankan. Dan moet men altijd uitgaan van situatie 1 anders branden
wikkelingen door.
Ik heb dit gebouwd van twee industriële transformatoren. Voordeel van deze
zijn ook nog de inschakelstroom-begrenzing van mijn beide variacs. Beide trafo's
gezamenlijk aarden niet te vergeten. Geen aarde als voorziening gebruiken.
Ik hoop dat iemand er wat aan heeft. Want vaak zijn scheidingstrafo's te
klein in vermogen.
Een en ander gaat dus niet op met het koppelen van identieke autotrafo's.
Dit artikeltje gaat alleen op bij trafo's die zelf gescheiden wikkelingen
hebben. Je bet gewaarschuwd.
Sander Leunissen
- Nordmende: als
ik dit radiotoestel met seleengelijkrichter twee uur of zo laat spelen wordt
de seleencel bijna even warm wordt als een gewone lamp (als ze juist
ingeschakeld was kan het onaangenaam warm worden). De elco wordt hierbij ook
handwarm. De temperatuur blijft wel constant en de ontvanger gedraagt zich
normaal.
De oorzaak van dit probleem lijkt de afvlakelco. Deze heeft teveel lek waardoor
deze teveel stroom trekt en daardoor warm wordt. Dat is ook de reden dat het
toestel bromt en dat de seleencel te warm wordt. Als je er niets aan doet dan
gaat de seleencel en ook de trafo defect en dat zou zonde zijn.
René Engels
Overigens, een elco mag best wel warm worden, tot wel 70° C, mits de
lekstroom binnen acceptabele waardes ligt. Bij huidige apparatuur, zoals de
zware PA versterkers, speelt met name de ESR een rol vanwege de hoge laad en
ontlaad stromen.
Wat seleencellen betreft: deze slijten langzaam maar zeker. Als eerste neemt
de inwendige weerstand toe waardoor deze warmer worden. Vervolgens sperren de
seleencellen niet meer voldoende waardoor de elco en de voedingstrafo langzaam
maar zeker defect raken.
Seleencellen vertrouw ik nooit en vervang ik meestal door een diode 1N5408
(stevig) en een serieweerstand van 150 Ohm 5 Watt.
Kees van Dijke
P.S.
Kijk trouwens goed uit met die ronde zwarte seleengelijkrichters. Soms kan er
een flinke spanning ten opzichte van het chassis op staan zodat als je wil
voelen hoe warm deze wordt je eerst de radio moet uitschakelen (ik heb hier zeer
schokkende ervaringen mee).
Henk Kramer
- SABA Villingen 9: het toestel speelt
uitstekend en alleen de koppelcondensator en ratelcondensator zijn
vervangen. De seleencel die in deze radio word gebruikt (AEG E250C85) word
handwarm tijdens het spelen. Ook is de hoogspanning iets lager dan in het
schema aangegeven.ongeveer 20 volt lager.
Een seleencel wordt warm, dat is normaal. Het is tenslotte de
"voorloper" van de moderne bruggelijkrichter, maar met een hogere
inwendige weerstand. Juist door deze hoge inwendige weerstand, ontstaat er een
spanningsval over de diodes. Als er stroom door de diodes loopt en er is een spannigsval
over de diodes, wordt er in de diodes energie omgezet in warmte. Dit is volkomen
normaal, alleen door de hoge inwendige weerstand van de seleencel, krijg je meer
warmteontwikkeling dan bij een moderne diode. Bij een moderne diode is de
spanningsval 0,7 Volt (theoretisch), in de praktijk ligt de spanningsval ergens
tussen 0,5 en 1 Volt.
Geen probleem dat er meer dan 20 Volt over valt, ook een gelijkrichtbuis
heeft een behoorlijk hoge inwendige weerstand. Je merkt het alleen niet, omdat
de buis ook warm wordt door de gloeidraad. Ik zou niets vervangen, alles gewoon
origineel laten. 20 Volt meer of minder hoogspanning maakt niet zoveel uit voor
een goede werking van de radio (ervan uitgaande dat de rest goed werkt)
Leo
Snoeren
Inderdaad maakt het voor de werking van de radio niet zoveel uitmaakt die 20V
minder. Echter, in dit geval is de extra spanningsval te wijten aan slijtage in
de gelijkrichter en het probleem zal dus in de loop van de tijd erger worden.
Dat is al voldoende reden om toch maar te vervangen. Daarbovenop komt, dat de warmteontwikkeling
in een seleengelijkrichter niet helemaal ongevaarlijk is. Wordt er teveel warmte
ontwikkeld en wordt het ding te heet, dan kan hij ongezonde dampen gaan
verspreiden.
Gerard Tel
Typering van gelijkrichters. De eerste letter geeft aan wat voor type het is.
De meeste radio's hebben een B, wat staat voor Bruggelijkrichter en dat is er
eentje met vier pootjes en in het doosje zitten dan vier diodes. De letter E
staat voor Enkelvoudige gelijkrichter. Bij deze voedingen wordt maar een fase
van de wisselstroom gebruikt, en de betreffende gelijkrichter bestaat slechts
uit een enkele diode. Een E gelijkrichter heeft altijd maar twee pootjes. Het
getal dat achter die letter komt geeft aan wat voor voedingsspanning er op de
uitgang mag komen, en het getal achter de C (current??) geeft het aantal mA dat
de voeding mag leveren.
Je kunt de seleencellen controleren door te kijken of ze in verschillende
richtingen een verschillende weerstand hebben. Maar erg betrouwbaar zijn ze
niet. De oude seleencellen geven veel verlies, omdat ze iets doorlaten in
sperrichting en iets weerstand hebben in doorlaatrichting, wat allebei leidt tot
enige warmteontwikkeling in de gelijkrichter. Die warmteontwikkeling doet het
beestje weer geen goed, waardoor de verliezen uiteindelijk verder toenemen. Is
de slijtage compleet dan wordt de cel zo heet dat hij seleendampen kan
verspreiden en die zijn giftig. Ik heb dat zelf nooit met brugcellen meegemaakt,
alleen met een E-cel. Mijn advies in dat geval is: vervangen. Het is prima te
doen om dat doosje open te peuteren, alle plaatjes en papiertjes (kun je meteen
zien hoe een seleencel eruitziet) eruit gooien en in het doosje een 1000V/1A
siliciumdiode en een weerstand te solderen. Terugplaatsen, en er is niets meer
van te zien en je kunt weer jaren veilig verder.
Gerard Tel
- Grundig 3035: daarin blijkt geen gelijkrichtbuis te
zitten, maar een platte
gelijkrichtcel. Wat zit hier eigenlijk in?
Wat je ziet is een seleengelijkrichter. Seleen is ook een halfgeleider, maar
met een hogere interne weerstand. In principe kun je dus zeggen dat er vier
diodes in zitten. Seleencellen zijn al heel oud. In Duitse toestellen kwamen ze
al voor in de 30-er jaren, maar werden pas echt gemeengoed rond 1950. Bij (o.a.)
Philips hebben ze nog tot ver in de jaren '60 gelijkrichtbuizen gebruikt. Philips
was namelijk in de eerste plaats een lampenfabriek. Ze konden dus goedkoop buizen
produceren. De seleencellen werden hoofdzakelijk door Siemens gemaakt. Voor
Philips was het goedkoper om eigen buizen te gebruiken, dan de duurdere
seleencellen te kopen. Alleen in TV's is Philips (noodgedwongen vanwege de hoge
stromen) wel overgegaan op seleencellen (de bekende "radiator").
Otto Tuil
Siemens schijnt ook nog koperoxyde-gelijkrichters gebruikt te hebben. In bijna
alle Philips TV's van voor 1960 zie je twee stuks PY82 parallel, die kunnen 180mA
per stuk hebben. Begin 60-er jaren ging Philips over op siliciumgelijkrichters
(2 stuks OA210 in serie).
Onno Massar
De aanwezigheid van gelijkrichtbuizen in radio's is dus voor ons Nederlanders
vrij normaal, maar over het geheel van de radioproductie uit die tijd gezien is
het eigenlijk een eigenaardigheid. Overigens is er aan het gebruik van een
gelijkrichtbuis nog een ander voordeel verbonden. De hoogspanning komt namelijk
niet zo snel op na het aanschakelen van de radio. Bij de seleengelijkrichters
wordt de elco vlak na het inschakelen veel hoger belast, doordat de
gelijkrichting direct werkt en in feite nog geen stroom hoeft te leveren. Doordat de
gelijkrichtbuizen ongeveer eenzelfde opwarmtijd hebben als de andere buizen, kon
Philips meestal toe met de 350 volt elco's, terwijl voor Duitse toestellen 385 Volt
elco's (die ook duurder zijn) meer gebruikelijk is.
Wouter Nieuwlaat
- Philips LX437AB met selenium-gelijkrichter. Bij normale
netaansluiting zie ik ~102 V aan de ingang en = 88 V aan de uitgang. De radio
werkt dan niet al te goed. Goed geluid maar weinig gevoeligheid. Met Si-dioden
knapt dat op tot 114V en levert dan een heel goed werkende radio op- heel verrassend op het
korte golf ook. Is de spanningsval over de seleniumgelijkrichter normaal, of
niet?
Volgens mij kun je die seleen dingen meestal wel vervangen door Si dioden. Om
het gedrag van de seleencel wat meer te benaderen kun je een weerstand van 10 Ohm
*) in serie met de dioden zetten. Dit vermindert ook het ratelen.
Bekend van die seleen gevallen is dat ze in de loop van de jaren steeds slechter worden.
Let op als zo een seleen geval warm wordt, dan is het meestal snel
afgelopen met het ding. Het stinkt vreselijk als hij de geest geeft. Vervangen dus
voordat er vlammen uit komen. Deze radio's zijn in een tijdperk ontworpen dat de
netspanning wat minder stabiel was dan heden. Het is dus over het algemeen geen
bezwaar om wat meer spanning op de anodes te hebben, temeer daar de batterijen
ook een hogere spanning geven. Als het maar binnen de 20% blijft. Wel
controleren of alle, in de loop der jaren, vervangen onderdelen in de radio deze
spanning aankunnen. Ik heb al vaker meegemaakt dat vervangen onderdelen niet aan
de specificaties voldeden van het originele onderdeel. Ook kun je aan de
instelling van de buizen zien of het kan of niet. Als je dat vergelijkt met de
gegevens in het buizenboek, kan er eigenlijk niks misgaan. Ik heb een Novak
jaren geleden zo
aangepakt en die speelt dagelijks nog steeds prima. Toch
is het vreemd dat de radio op wat lagere spanning niet best werkt: het is over
het algemeen zo dat batterijtoestellen ook nog goed moeten werken op 70 % van
de maximale batterij waarde. Dat geldt nog steeds. Ook in transistor apparaten
op batterij.
Hans, Otto Tuil
*) 10 Ohm lijkt me wat weinig. Meestal gebruik ik 100 tot 150 Ohm 5 Watt om
de juiste (niet te hoge) anodespanning te krijgen.
Kees van Dijke
Vroeger heb ik EZ80 buizen en Selenium gelijkrichters vervangen
door BY227 diodes. Elco's en buizen zijn niet echt versneld versleten of kapot
gegaan, maar wel de ingebouwde luidsprekers door het wat hogere uitgangsvermogen.
Kees van Dijke
Sommige seleniumgelijkrichters kun je openmaken, met name die platte
zilverkleurige. De inwendige weerstand neemt toe door contactweerstand tussen de
afzonderlijke celletjes. Heel voorzichtig met polijstpapier een ietsje
opwrijven, niet te veel. Dus niet afschuren. Dan weer op de zelfde manier in elkaar
zetten en met een beetje geluk is de inwendige weerstand een stuk minder.
Andries van Bronkhorst
- Ik heb een kapotte gelijksrichter liggen, deze wil ik herstellen. In
de cel zitten allemaal plaatjes. Deze heb ik verwijderd. Nu wil ik er vier
dioden in plaatsen. Ik heb een aantal voedingen van computers gesloopt en
heb nu de
volgende diodes: IN5408. Zijn deze diodes geschikt om in
buizenradio's te gebruiken?
Een seleencel is door de genoemde siliciumdioden te vervangen. Echter om de
hoogspanning niet te hoog op te laten lopen moet je in serie met iedere diode
een weerstand van 47 Ohm opnemen en parallel aan iedere diode een
ratelcondensator van b.v. 4,7 nF (niet kritisch), 1.000 Volt zetten. Het is zelfs
aan te bevelen de weerstanden nog groter te nemen (b.v. 100 Ohm), omdat de
huidige netspanning 230 Volt is. Dit is om te voorkomen dat bij inschakelen en
opwarmen van de buizen een te hoge piekspanning op de elektrolyten komt te
staan.
Indien mogelijk kun je je toestel ook op 240 - 245 Volt zetten.
Jan Bus
- Kan een seleniumgelijkrichter verslijten? Nordmende
Elektra 58, na de nodige herstelling speelde het toestel weer maar de
hoogspanning na de bruggelijkrichter (foto) was maar 160 V.
(foto: Hugo
Sneyers)
Oxidatie door luchtverontreiniging en overbelasting spelen een rol bij deze
slijtage. Vooral na overbelasting zie je zwarte puntjes op sommige
seleenplaatjes zitten en ruik je de doordringende geur van verbrand seleen.
Overbelasting ontstaat door kortsluiting, lekke afvlakelco, verkeerd ingestelde
netspanning of lekke roostercondenstor eindbuis. Bij vervanging door silicium
diodes wordt de geleverde gelijkspanning zo'n 30 Volt hoger. Dit kan je
compenseren door een extra weerstand in serie te zetten, anders worden de
eindbuizen en de voedingstrafo te zwaar belast. De hoogspanning in dit toestel
moet 250 Volt zijn.
John Hupse
In den beginne dacht men dat halfgeleiders niet sleten. Dat lees je in alle
vroege halfgeleider boeken. Dat is echter achterhaald. Alle halfgeleiders
verouderen. De atomen veranderen van structuur en gaan net als de buis langzaam
maar zeker kapot. Een bekend verschijnsel is dat transistoren in oscillators
plots niet meer oscilleren terwijl alles in orde is en de tor na meting niet
kapot is. Vervanging van de tor doet echter wonderen, de schakeling oscilleert
weer. Dat komt omdat de Hfe achteruit loopt. Zo ook met gelijkrichters die gaan
vroeg of laat kapot. De oorzaak is dat er altijd verontreinigingen zijn in de
halfgeleider, Dit veroorzaakt warmte spots die de veroudering veroorzaakt.
Anton Tan
- Over een serie toestel (Philco) met als gelijkrichter 35Y4 heb ik de
volgende vragen. De gloeidraad zit tussen pen 1 en 8 met een aftakking op pen 4.
Tussen pen 1 en 4 is een schaallampje van 6,3V 150 mA geschakeld,verder is pen 4
verbonden met de anode van de 35Y4. Vraag: loopt de anode stroom dan voor een
gedeelte door het lampje en gloeidraad 1-4? De spanning tussen 1 en 4 bedraagt
17,5 V; het lampje is 6,3V hoe werkt dit? Wat gebeurt er als het lampje defect raakt?
Bij serievoeding is een van de problemen dat het gloeilampje vlak na
inschakelen van het toestel een flinke stroom te verwerken krijgt omdat de
gloeidraden van de buizen nog koud zijn en dus een lage weerstand hebben. Om dit
op te lossen hebben sommige Amerikaanse gelijkrichters een aftakking voor het
aansluiten van een schaalverlichtinglampje. Dan wordt een deel van de
gloeidraad parallel geschakeld aan het lampje, met als gevolg minder
inschakelstroom. Zie ook op de site van John
Hupse voor de details. Nadeel van deze schakeling is dat de gelijkrichter
hierdoor minder gloeistroom krijgt (een deel van de stroom gaat nu immers door
het lampje), waardoor deze minder goed werkt. Om dit weer te ondervangen gaat
bij deze Philco de anodestroom ook nog door het lampje, zodat na het warm worden
van de buizen het lampje deels wordt gevoed door de anodestroom en deels door
stroom die aan de gloeidraad van de gelijkrichter wordt onttrokken. De spanning
tussen pin 1 en 4 daalt tot ongeveer 6 volt als je het lampje aansluit.
Als het lampje defect raakt loopt er teveel stroom door de gloeidraad van de
35Y4, maar niet zoveel dat deze ook kapot gaat. Dit omdat de gloeidraden van de
andere buizen ook nog in serie staan en een deel van het probleem overnemen.
John Hupse
Onderstaand een voorbeeld van een U-toestel waarbij in plaats van de
gebruikelijke UY41 gebruik is gemaakt van een seleengelijkrichter in, op
onderstaande foto net achter de lamp.
(foto: Hans van Kampen)
De voorschakelweerstand is hier in een glazen buis ingebouwd. Deze lamp heeft
drie pennen en er zit alleen maar een enorm gloeidraad in.
John Hupse, Hans van Kampen
Wie kan mij vertellen hoe de spanningscarrousel in
elkaar zit?
Een spanningscarrousel is vergelijkbaar met een meerstandenschakelaar. In de
verschillende standen worden één of soms meer andere tap(s) van de primaire
wikkeling met het netsnoer verbonden. Hoe de schakeling in elkaar steekt is
afhankelijk van de constructie van de primaire wikkeling. Meestal betreft het
één wikkeling met diverse aftakkingen, soms zijn het twee of meer
afzonderlijke wikkelingen die in serie (en heel soms) parallel worden
geschakeld.
Als het niet duidelijk is wat de juiste stand van de carrousel moet zijn om
hem in te stellen voor de algemeen gebruikelijke netspanning van 220 Volt is de
eenvoudigste methode: Verwijder de buizen uit het toestel. Van een andere trafo
sluit je de gloeistroomwikkeling (6,3 Volt) aan op de contacten van een van
buisvoeten waar een buis in hoort met een gloeispanning van 6,3 Volt. Voor de
BX373a zijn dat de ECH21's en de EBL21. Je meet nu aan de netstekker wat er uit
komt.
Als je de spanning noteert van elke stand van de carrousel en die spanningen
vergelijkt met de opgegeven spanningen in de documentatie, kan je aan de hand
daarvan zien welke stand bij welke netspanning hoort. De spanningen zullen
enigszins afwijken omdat de buizen zijn verwijderd zodat de trafo onbelast is,
maar de verhouding tussen de verschillende standen zal overeenkomen met de
opgegeven spanningen.
Nu de standen van de carrousel bekend zijn kan je met een ohmmeter de
bedrading volgen en een schema optekenen. Voor een juiste meting zal je
misschien hier en daar een draad tijdelijk moeten onderbreken.
Deze procedure gaat alleen op voor een radio met een trafo. Voor
U-toestellen, die op gelijk- en wisselstroom kunnen worden aangesloten, kan je
alleen de bedrading volgen en aan de hand daarvan uitzoeken in welke stand de
hoogste waarde van de gloeistroom-serieweerstand wordt ingeschakeld. Dat is dan
de stand voor de hoogst in te stellen netspanning.
Ed van der Weele
-
Wat is ongeveer het anodestroomverbruik van een
buizenportable met een anodespanning van 60...90 volt. B.v. die toestellen
met een of eventueel twee eindbuisjes in balans, zoals de 90 serie.
De documentatie vermeldt meestal het stroomverbruik als liggende rond 8 of 10
mA. Het meeste daarvan is voor de eindbuis. Let op: het verbruik van een
balansuitgang met drie buizen (twee pentodes en
een fasedraaier) is (in rust) meestal lager dan van een enkele eindbuis, zelfs
inclusief de gloeistroom. Deze loopt echter sterk op als je de eindtrap
uitstuurt. B.v. 2x DL96 verbruikt bij 90 Volt alleen al 10 mA, een compleet
toestel met zo'n eindtrap gebruikt ongeveer 14 mA (aan het strand, bij winderig
weer).
De radio's spelen meestal goed op een lagere spanning, b.v. 40V omdat ze zijn
ontworpen om ook nog op zoveel procent lege batterijen te spelen. Met een
voeding hoef je met die extra marge geen rekening te houden. Het verbruik is
navenant lager. B.v. 4mA voor een complete radio op 36V. Uiteraard lever
je wat gevoeligheid en uitgangsvermogen in. Althans bijAM toestellen. Maar
buizen portables met FM werken gegarandeerd niet meer op een te lage
voedingsspanning: de oscillator in de FM tuner slaat af (en in de balanseindtrap
treedt dan duidelijk hoorbare vervorming op). Bij de gebruikelijke 90 Volts
voeding slaat de FM oscillator meestal af rond de 72 Volt, is afhankelijk van de
emissie van de DF97. Als je op safe speelt moet de omvormer dus gewoon 90 Volt
leveren.
Gerard Tel, John Hupse
- Hoe en op welke (veilige) manier vervang ik de thermische
zekering die op de trafo zit?
De zekering "werkt" nog steeds maar persoonlijk vind ik dit geen
veilig systeem!
Veel Philips toestellen werden voorzien van een zogenaamde thermische zekering.
Zie foto. De blauwe pijl wijst naar deze temperatuurzekering, deze heeft een
relatief laag smeltpunt, zodat bij oververhitting het veercontact open
springt.
(foto: Henk van den Broek)
|
Tussen het bladveertje en het oogje zit een metalen ringetje.
Dit is gemaakt van een legering met een laag smeltpunt (ca. 90 gr). Wanneer deze defect
is, is het beste is om eerst goed uit te zoeken waardoor de zekeringen zijn
gesmolten (kapotte elco?, kortsluiting?). Daarna pas de zekeringen vervangen.
Het omzeilen van de beveiliging houdt een risico in. Als je dit toch doet, lijkt
mij een extra zekering aan de primaire kant van de trafo gewenst.
Als er niets aan de hand is kun je over het algemeen deze zekering het beste gewoon laten
zitten. Dit soort zekering werkt best goed. Als je toch een
extra beveiliging wilt aanbrengen kun je een 20 mm glaszekering in serie met de
230 Volt aansluiting aanbrengen, afhankelijk van het wattage van de radio met
een waarde van b.v. 400 mA.
|
Deze waarde kun je die als volgt berekenen:
- het verbruik van het toestel is b.v. 50,5W;
- de primaire stroom is dan 50,5 : 230V = 0,22A.
Omdat bij het inschakelen de buizen nog koud zijn, krijg je met een
inschakelpiekstroom te maken. Daarom lijkt een trage zekering van 500 tot 800 mA
in dit voorbeeld een realistische waarde.
John Hupse, Henk
van den Broek
-
Bij een Siemens uit 1935 is de
trafotemperauurzekering open gesprongen. De trafo is daardoor gespaard
gebleven. De oorzaak was duidelijk een kortgesloten C op de hoogspanning.
Wie heeft ervaring met reparatie van dit type zekering? Hij zit ook in
Telefunken toestellen.
(scan: Wolfgang Holtmann)
Voor reparatie de pen bij het dikkere gedeelte met een soldeerbout verwarmen.
De pen laat zich dan weer terugduwen. Na het afkoelen is de zekering weer te
gebruiken.
Wolfgang Holtmann
Als je één of meerdere U-toestellen in je verzameling hebt dan
weet je het wel: ze brommen altijd als een aquariumpomp. Zelfs met het volume
geheel dicht. Dat is eigen aan het (goedkope) enkelfasige gelijkrichtprincipe in
de voeding. Nou zijn deze toestelletjes heel leuk om op je nachtkastje te zetten
om 's avonds nog even te kunnen luisteren. Maar tegenwoordig zijn we verwend wat het
geluid betreft, en het gebrom gaat al snel irriteren als het toestelletje op een
zacht volume speelt. Ik zat al langer met de gedachte te spelen iets simpels en
goedkoops externs te maken dat deze brom de wereld uit helpt. En hier is het
dan, een eenvoudig schema dat nagebouwd kan worden uit slooponderdelen.
(schema: Henk van den Broek)
Het is, zoals te zien, niet veel meer dan een dubbelfasige
gelijkrichtbrug met een flinke (samengestelde of enkele) elco. De twee elco's
kunnen uit een afgedankte PC-voeding gehaald worden, evenals de NTC. Deze
laatste is noodzakelijk, omdat bij het inschakelen de elco nog leeg is en dan
een kortsluiting vormt. Er zou dan een enorme piekstroom vloeien, maar de NTC
begrenst deze. Voor de gelijkrichtbrug kan de brug uit de PC-voeding gebruikt
worden of b.v. 4 stuks 1N4007. De condensatoren over de diodes zijn zogenaamde
ratelcondensatoren. Als je deze weglaat hoor je op AM (vooral tijdens het
afstemmen tussen de zenders) een 100 Hertz ratel. De waarde van de condensatoren
is niet al te kritisch (richtwaarde 4,7nF...10nF), maar de werkspanning moet wel
minstens 400 volt zijn. De twee weerstanden van 150K dienen om de elco te
ontladen na uitschakeling, als er geen belasting aan de uitgang hangt. Omdat
gelijkgerichte en afgevlakte spanning altijd hoger uitkomt dan de gemiddelde
toegevoerde wisselspanning, moet de ingangsspanning dus een stuk lager zijn dan
de netspanning om ca. 220V gelijkspanning aan de uitgang van de schakeling te
krijgen. Daarvoor is prima een voedingstrafo uit een sloopradio te gebruiken,
mits deze een aftakking heeft op 165 Volt. De secundaire hoogspanningswikkeling
mag zelfs defect zijn, want deze gebruiken we hier niet.
Het geheel moet wel in een (liefst kunststof) kastje gebouwd worden, zodat er
geen delen aangeraakt kunnen worden. De spanning over de elco is zeer ongezond
om aan te raken.
Radio aansluiten en luisteren maar. Speelt de radio niet, dan moet de stekker
van de radio waarschijnlijk omgedraaid worden. Bij gelijkspanningsvoeding heeft
een radio namelijk wel degelijk een "+" en een "-"
-aansluiting.
Een zekering in de uitgang moet er echt wel in. 400mA is een goede en veilige
waarde.
Vanaf nu kunnen we luisteren naar een bromvrije U-radio, zonder dat deze aan
originaliteit moet inboeten. En ik kan jullie verzekeren dat dat heel wat
prettiger luisteren is.
P.S.: ik had eerst in gedachten een gestabiliseerde voeding te
maken, maar een lineaire voeding geeft in dit geval zoveel vermogensverlies (lees:
warmte), dat ik daarvan afgezien heb. Deze schakeling werkt prima en kost
bijna niets. Bovendien geven U-toestellen zelf al vermogenverlies genoeg.
Henk van den Broek
Ik heb een paar jaar terug
eenzelfde soort voeding gemaakt voor mijn 930C. Die lust namelijk alleen maar
gelijkspanning. Ze speelt er perfect en bromvrij op. Ik heb
destijds gewoon een voedingstrafo uit een BX zoveel gepakt, en omgekeerd
aangesloten. Natuurlijk met een zekering primair en secundair. Met de
spanningscaroussel kon ik mooi de uitgangsspanning aanpassen aan de wensen van
mijn 930C. Gelijkgericht kwam er (belast), precies 110 V uit. Dat is natuurlijk ook
perfect voor een "U"-tje. Dan wordt meteen die porseleinen weerstand niet meer
gebruikt in de voeding. Je kunt ze tenslotte meestal op 110V laten spelen. Dat scheelt tevens een hoop ongezonde warmteontwikkeling.
Bij gebruik op 110 V van
U-toestellen, is het inderdaad zo dat er dan minder warmte vrij komt.
Toch blijkt in de praktijk dat de gevoeligheid bij 110V voeding behoorlijk
afneemt. Zwakkere zenders hebben wat meer ruis. De beste methode om ongewenst
vermogenverlies (warmte) tegen te gaan is om in te grijpen in de
toestelletjes zelf, in het gloeidraadcircuit. Maar we gaan meestal voor
originaliteit. Dus dat is dan uit den boze.
Nico den Haak, Henk van den Broek
Ik zou liever één elco gebruiken op een hogere
spanning. In bovenstaand schema is echter het gebruik van twee elco's beschreven, omdat
er in een PC-voeding meestal twee zitten met een werkspanning van 200 volt. Op
deze manier kun je eenvoudig aan deze elco's komen. Hoogspanningelco's met een
dergelijke capaciteit zijn nieuw meestal niet bij de elektronicazaak op de hoek
te koop. En als ze ze wel hebben zijn ze relatief duur. Wel is het een
mogelijkheid om een elco uit een tv te gebruiken. In elke afgedankte TV zit in
de voeding een elco van meestal 200 µF en 385 V. Deze zijn dus wel gemakkelijk te
vinden en dan heb je aan een elco voldoende.
Wat ik ook altijd doe is in de voeding een zekering plaatsen
voor als een van de componenten in fout gaat.
Messagie François, Henk
van den Broek, René Engels
Het geheel zou je in een pertinax kastje kunnen wegwerken zodat het nog
passend is bij de oude radio's.
Enkele twijfels die ik wel heb zijn de beide weerstanden van 150K 0,5 Watt.
De waardes kruipen na verloop van tijd omhoog. Als een van de weerstanden
vervolgens onderbroken is, krijgt een elco de volle werkspanning en ontploft. Dit kom je vaak tegen bij geschakelde voedingen. Gebruik dus draadgewonden
types. De betere fabrikanten doen dat, maar vele goedkoper producerende
fabrikanten gebruiken ook gewone weerstanden.
Voor de ratelcondensatoren geldt hetzelfde. Door het verschil van de
inwendige weerstand (parallel weerstand) krijg je een andere spanningsverdeling.
Ik zou dus 630 Volt of 1000 Volt types nemen.
Kees van Dijke
- Is het niet beter om een voeding te bouwen waaruit er 110 Volt
gelijkspanning komt? Dan kun je het U-toestelletje op 110 V zetten zodat je geen
overbodig warmte verlies hebt in de radio zelf.
Het is inderdaad zo dat U-toestellen op 110 volt minder warmteverlies geven
in de voorschakelweerstand(en). Nadeel is wel dat de voedingshoogspanning in het
toestel dan óók lager is, waardoor het toestel minder gevoelig wordt, dus
minder goed ontvangt. En hij kan minder hard spelen zonder hoorbare vervorming.
Het signaal loopt eerder tegen de voedingsspanning in de LF-versterker. Bij
bepaalde U-toestellen, bijvoorbeeld de Philips 658U, staat in de documentatie aangegeven
dat er een autotransformator ingebouwd kan worden. Als dat gebeurd is, dan is de
voedingshoogspanning bij 110 V voeding net zo hoog als dat deze bij 220 V zou
zijn. Hier zien we gelijk de reden dat sommige kleine A-toestellen een
(auto)transformator ingebouwd hebben, terwijl het chassis toch niet gescheiden
is van het net. Dat is dus om bij 110 V voedingsspanning toch de zelfde
gevoeligheid en versterking te hebben als dat zou zijn bij 220 V.
Henk van den Broek
- Kan iemand uitleggen, waarom men vroeger vaak (Philips e.a.)
een gewone zekering in de nettoevoer vergeten is? Wel is een thermische zekering
in de trafo zelf gemonteerd. Op zich een prima idee, maar door de trage respons
hiervan kan dit niet een snel onderbrekende zekering van een paar centen
vervangen.
Philips ging er van uit dat de thermische zekering er snel uit zou springen bij
een storing. Maar nu blijkt dat dit veel te traag is. Er zijn vele
toestellen die geen zekering bevatten, ook de U toestellen. Als daar sluiting in
zat brandde de hele vermogens weerstand eruit. Mogelijk is dit gedaan om de
kosten te besparen. Het is wel zo dat de types voor Duitsland en andere landen
wel een zekering hadden in het toestel of zelfs meerdere in het gloeistroom circuit.
Ik raad daarom ook aan om bij aanschaf van een oud radio apparaat de
voedingspanning te controleren en de dubbele beker-elco te meten of deze op de
goede spanning komt. Verder de ratelcondensator vervangen bij ernstige brom. Door
een defect in deze onderdelen kan de trafo doorbranden en een originele ligt
niet voor het oprapen.
Rene Daemen
Terug naar de inhoudsopgave