Nederlands Forum over Oude Radio´s
Onafhankelijk medium voor liefhebbers en verzamelaars van oude radio´s en gerelateerde zaken


 

 

 

Buizen / Buistypes

 


 

Schema's AZ1 en AZ4

(plaatje: Piet Blaas)

Je kunt de AZ4 gewoon in de plaats van de AZ1 gebruiken. Kijk maar naar het nevenstaande plaatje.De AZ4 trekt wel een grotere gloeistroom (je moet wel even nagaan of de trafo dat kan leveren). Verder kan de AZ4 meer stroom leveren: 200 mA i.p.v. 100 mA. Dus dat kan geen kwaad. Maar de gloeistroom kan misschien nog roet in het eten gooien. Maar pas op, fabrikanten maakten ook vroeger hun trafo's niet zwaarder dan nodig was. De AZ4 trekt meer dan het dubbele t.o.v. een AZ1. Ik verwacht dat de trafo na enige tijd spelen (erg) warm wordt. Hierbij speelt mee dat de netspanning meestal meer dan de (vroeger) nominale 220 V bedraagt.
Kortom: als de originele buis beschikbaar is, is het beter die te gebruiken.

Piet Blaas, Ries Kruidenier

 


De gloeispanning is 4V, lager dus dan bij de andere rimlockbuizen in de radio (meestal 6.3V). Als je nu per ongeluk een keer je buizen door elkaar haalt en de AZ41 in een gat prikt waar 6.3 op de pinnen 1 en 8 staat, is tenminste niet meteen je buis beschadigd.

Gerard Tel


Ja, dat vragen veel mensen, vooral de wat jongere zich af.  Wáárom van 4 naar 6,3 Volt. Wel, de eerste gelijkstroom-buizen, zoals b.v A 415, B 409,B 443, om maar een paar bekende oudjes te noemen, zaten in de eerste ontvangers die door een 4 V accu werden gevoed voor de gloeispanning (soms ook 2 x 2V accu's; van die glazen bakjes) en een "anode-batterij" van 150 V of lager. Later kwamen er wisselstroombuizen, zoals de E 415,E 428, E 442 e.d. Deze hadden een kathode. Ee werden ontvangers gebouwd met genoemde buizen, maar dan nog de B 443 als eindbuis! De gloeispanning was voor deze eerste wisselstroombuizen ( lampen zei men toen) nog steeds 4 Volt. In de 30'er jaren kwam de autoradio langzaam in gebruik. In die auto zat toen een 6 Volt accu. Het was heel handig om de gloeispanning van de buizen te verhogen naar 6,3 Volt. 6,3 omdat de accuspanning meestal iets hoger dan 6 V was. De anodespanning werd d.m.v. een "trilleromvormer" verkregen. In Amerika hadden de buizen ook een gloeispanning van 6,3 Volt. Omdat men daar auto's begon uit te rusten met 12 V accu's, verschenen er buizen met 12,6 Volt gloeispanning op de markt.

T.W.Rosmolen


Informatie over type-aanduidingen van Amerikaanse buizen is te vinden op de site van het Virtual Valve Museum.

Henk Roovers


Philips EL41

(foto: Otto Tuil)

 

  • Tijdens het schoonmaken van een radio viel mij op dat op één van de EL41 buizen de opdruk op de kop staat. Dat heb ik nog nooit gezien op een buis. 

Misdrukken komen niet vaak voor. Ik heb een buis met P-voet en top aansluiting met als opdruk AZ50. De AZ50 heeft een pennen voet i.p.v. een P-voet, ook heeft de AZ50 geen top aansluiting.
Na wat meetwerk bleek deze AZ50 een perfect werkende EBL1 te zijn.

Corné Janssen

 

Ik heb een Philips 750A. Wat ik merkwaardig vind is dat er twee echte oude buizen in zitten, een EBC3 en een AZ1, die de opdruk "personeel" hebben. 

De "Personeel" lampen zijn volgens mij verkocht in de Philips Personeelswinkel. Elke Philips vestiging van enig formaat had zo'n winkel waar je goedkoop onderdelen en apparatuur kon aanschaffen.

John Hupse

Wie kan mij iets meer vertellen over deze lamp.Op de lamp zelf het merk Radiola. De lamp heeft een middenpin en drie pinnen eromheen. De pinnen zijn niet vol maar hebben een spleetje over de lengteas zoals bij de oude stekkers die je in het stopcontact steekt. Op de verpakking is enkel nog te lezen: tension filament 3 volt a 3.5 v; intensite filament 0.06A; tension plaque 40 a 80 V; courant de saturation 10 ma environ; coeficient d'amplification 9 a 12.
Onderaan aan de pennen zijn er 2 gemarkeerd met de letter f van filament een met P van plaat of anode en een met de letter C of G. De glazen ballon heeft een fijn puntje op de kop (zoals bij helgloeiers).

(foto: Freddy Vercruyce)

(foto: John Hupse)

 

Het is een Franse triode uit ongeveer 1924 (vanwege het puntje en de laag-vermogen gloeidraad). Een vergelijkbaar Philips type is de A410. De huls is van het type E34, de middelste pen is de roosteraansluiting G. De buis wordt toegepast als detector of l.f. versterker in batterij ontvangers. Accuspanning is 4 Volt, wordt met een voorschakelweerstand teruggeregeld tot 3-3,5 Volt. Op die manier kan de accu "tot het gaatje" worden gebruikt.

John Hupse

Er zijn al vele uitvindingen gedaan om buizen te "verbeteren", zoals:

Gaat microfonie tegen en verlengt het leven van de buis door de temperatuur te verlagen...

 

 

Tegen microfonie...

 

 

 

(foto's: Peter Lameijn)

 

Deze Absorb-gel opsteekvoetjes moeten microfonie en trillingen tegengaan ...

 

Als je de commentaren leest van de mensen die ze getest hebben, moeten ze wel haast wonderen verrichten. Veel schreven "dat ze zowat uit hun stoel vielen van verbazing" toen ze het geluid hoorden... Ik kan me voorstellen dat je "iets" verschil hoort, maar ook weer niet veel meer dan dat...

Peter Lameijn

  • In een van mijn Erres toestellen zit dit fraaie metalen exemplaar. Kan me niet herinneren dat ik zoiets eerder tegengekomen ben. Er staat op: Thermiode Nijmegen Holland. Daaronder in het klein: octr. aangevr. Verder zit hij op de plek van de E462 ( nummer staat ook op de buis). Zowel het soort buis als de naam zegt mij niet veel. Weet iemand wat meer?

Deze lamp is gemaakt bij Thermion, te Lent bij Nijmegen. Ze komen zeer weinig voor. Zuinig bewaren, dus.

Gerben de Groot

(foto: Leo van Vreeswijk)

 

Dit is een pantserlamp gemaakt door de firma n.v. Thermion, radiolampenfabriek Nijmegen. In het Thermion Nieuws uit 1933 en 1934 wordt de lamp beschreven. Het zijn lampen met een lage ruis en weinig last van invloeden van buiten af. Denk aan brom. Ook lees ik dat het stroomverbruik gunstig is en dat ze een lange levens duur hebben. Het zijn vervangingslampen voor bijvoorbeeld de Philips lampen.

Gert Klomparends

Zie hieronder de scan van een boekje van Thermion. 


Er staat een lijstje met buizen in:



(scans: Otto Tuil)

Otto Tuil

De lamp hoort o.a. in een SABA 244 GWL. 

Hans van der Marel

Over de werking het volgende: URDOX is de afkorting van "Uranium-Dioxide". 820 betekent: in hete(!) toestand is de spanning over deze "weerstand" 8 volt bij 200 mA. Deze zwart/grijze staaf is bij het aanschakelen van het toestel nog koud en heeft een hoge weerstand (een paar kilo ohms). Een groot gedeelte van de netspanning staat over deze "weerstand". Binnen enkele seconden gaat de temperatuur in die staaf sterk oplopen wat een geleidelijke vermindering van de weerstand betekend, dus een soort "softstart" voor de gloeidraadkring. Dit komt vooral de schaalverlichtingslampjes ten goede. Anders zouden deze in het begin fel oplichten (door de lagere weerstand van de gloeidraden in het begin) en maar een korte levensduur hebben. Na ca. 30 seconden heeft de URDOX zijn eindtemperatuur bereikt. De weerstand is bij de U820-6 dan op +- 40 Ohm gezakt en heeft verder geen functie meer. Het duurt dan ook een tijdje (na uitschakelen van de radio) tot die weer is afgekoeld en zijn werk -de inschakelstroom afvlakken- opnieuw kan doen.

Wolfgang Holtmann

 


C-buizen waren de voorlopers van de 200 mA gloeidraadlampen. Vergelijkbaar ook met de televisielampen in de zwartwit tv's. Deze konden dan ook verschillende gloeidraadspanningen hebben b.v. 13 Volt, 33 Volt. Kortom geheel verschillende. Verder ligt er ook een vergelijk met de U lampen maar deze hebben een 100mA gloeidraad. Ik dat deze buizen zeker nog op de Beurs in Doorn bij verschillende stands te krijgen zijn. De C-buizen zijn gekomen in 1934/35, ter vervanging van de pennenlampen B 2052, B 2043, enz. met de A-voet. Daarna zijn ze overgegaan op P-voet, de CF1, CK1, C1, C8, enz. Ik gebruik ze nog, want ik heb nog radio's staan waarin ze gewoon draaien, zoals de Philips 518AU en de 529U, welke bij mij prima spelen en er prachtig uit zien. Deze laatste twee radio's kunnen zowel op wissel- als gelijkspanning spelen. Radio's die met de pennenlamp B2043, B2052, B2099 enz. waren uitgevoerd konden enkel op gelijkspanning spelen. Toen de CY1 werd gemaakt kon men deze inzetten op zowel wissel- als gelijkspanning, dus dat was weer een vooruitgang .


Philips gebruikte in 1934 de CL2 in o.a. het 638U radiotoestel. Deze CL2 buizen zijn maximaal 123 mm hoog volgens de data sheet, in de praktijk zo'n 12 cm. Dit is dezelfde maat als die van een CBL1.

In Frankrijk werd de CL2 pas jaren later echt populair, vooral vlak voor en vlak na WOII. Dit waren vaak "miniatuur" toestellen. In Frankrijk kwam een netspanning van 110 Volt nog veel voor en de CL2 werd toegepast omdat hiermee bij een lage voedingsspanning (100 Volt) nog een aardig uitgangsvermogen te halen valt. Meer dan met b.v. een UBL21. Deze latere CL2 buizen zijn inderdaad vaak kleiner van stuk.

Tungsram maakte halverwege de jaren '30 een CL2 die ook kleiner is, ongeveer 10,5 cm hoog.

Voor verdere informatie zie ook: http://frank.pocnet.net/sheetsC1.html

John Hupse, Frank Philipse

Philips CL2

(foto: John Hupse)

 


De AT20 is een Engelse 10 Watt l.f. triode. Werd o.a. gemaakt door Mullard, Cossor en Mazda. De specs zijn gelijk aan RE604. Zie: http://www.hupse.eu/radio/tubes/RE604.htm . Het zijn kostbare buizen. In de praktijk moet je toch wel moet rekenen op zo'n  € 250 per stuk, mits natuurlijk in goede staat. Paartjes (twee stuks van hetzelfde merk) kosten naar verhouding meer.

John Hupse


Databases over buizen zijn op het internet te vinden op de sites:

 
Frank's Electron Tube Data Sheets

 

(Frank Philipse)

 

Johns Radio Web 

(John Hupse)

Er is ook een Russische site  met databases. De informatie over buitenlandse buizen (voor Russen) op deze website komt uit het Muiderkring Buizenhandboek 1955, 1963 en 1966, het Telefunken Roehren Halbleiter 1964, Brans Vademecum 1938, MAZDA Valves & Picture Tubes Data Booklet 1966. Met een beetje zoeken zijn ook Russische buizen te vinden.

De teksten op de website zijn alleen in het Russisch, maar typenummers zijn altijd herkenbaar. De informatie is overigens grotendeels afkomstig van de site van Frank Philipse. Van deze site kun je een volledig boekwerk met buisgegevens als pdf-file downloaden (let wel op: 5,36 MB).

 
Russische site 

                               
tubes.ru

Data over Russische buizen is ook te vinden op deze site. Deze is zowel in het Russisch als in het Engels.
Duncan's Amp Pages

Op deze site vind je een database systeempje om snel wat buisdata op te zoeken. Een "moet je hebben" programma. 1,5 mb dus goed te doen. Ziet er prima uit.

Pauls Röhren

Een informatieve Duitse site (in opbouw), met veel foto's en gegevens.
Virtual Valve Museum

Hier staat een hoop informatie over allerlei buizencodes, ook Engelse.

 

Martin Hofstede , Hans de Bok, Maurice, Ed van der Weele, Frank Philipse,  John Hupse, Marco, Jonathan Hooft, Henrik, Wolfgang Holtmann

M.b.t. deze buis bevatten de gegevens in het Muiderkring buizendataboek een foute pinout. De correcte pinout is identiek aan die van de EM34.

Otto Tuil

Over typenummers en functies van buizen staat een artikeltje op Gerard's Radio Corner (in het Engels).

Gerard

Die CVxxxx buizennummers werden door de - meestal militaire - overheid gehanteerd. In de US werden VT nummers gebruikt.

Patrick Meersman

De standaardisatie van radiobuizen is begonnen in de Verenigde Staten rond 1920. Men is daar de buizensoorten gaan nummeren, dus 00, 01, 02 enz. Ervoor kwam meestal nog een fabrikantnummer (b.v. een 2 voor RCA) en de aanduiding van het hulstype. Later (rond 1925) zette men er een A, B of C achter om het gloeidraadtype aan te geven. Het standaardtype radiobuis was de 01, zie http://www.hupse.eu/radio/tubes/01.htm voor een overzicht hiervan.

Dit oorspronkelijke Amerikaanse systeem werd rond 1933 vervangen door een codering die begint met de gloeispanning, gevolgd door een of twee letters plus een cijfer. Voorbeelden hiervan zijn 2A7 en 6BQ5. Waarbij het laatste cijfer het aantal aansluitingen (gloeidraad telt als één) van de buis aangeeft. Dubbel uitgevoerde pennen tellen ook niet mee. De 6AQ5 bijvoorbeeld heeft g1 op pin 1 en 7 zitten. Dit telt slechts als 1 aansluiting.

In Europa startte men pas rond 1934 met een standaard typeaanduiding. Daarvoor had elke fabrikant z'n eigen systeem. Voorbeelden van Europese aanduidingen zijn AF2 en EM34.

In Engeland gebruikte een zichzelf respecterende buizenfabriek tot in de jaren '50 bij voorkeur nog een eigen code.

In Frankrijk en Italie gebruikte men zowel de Europese als de Amerikaanse coderingen. Zo lijkt de Franse 6AF7 veel op een EM34, maar dan met een blauwig licht en een Amerikaanse code.

De overheidsaanduidingen zoals b.v. CV394 voor een EM34 zijn vaak van administratieve aard. De buizen zelf zijn meestal gelijk aan commercieel verkrijgbare types, de verschillen zitten veelal in de bijgeleverde documentatie en de verpakking. Wanneer het buizen betreft die onder zware omstandigheden moeten functioneren (b.v. in een straaljager of zoiets) dan wordt natuurlijk uitgegaan van een industrieel type, b.v. een soort dat extra bestand is tegen trillingen.

Rusland is een apart verhaal, vooral omdat men daar een ander alfabet heeft. De meeste Russische buizen zijn echter gebaseerd op Amerikaanse types.

John Hupse, otto Tuil, Peter Lameijn

Het zullen er in alle geval wel een flink aantal zijn. Buiten die CV en VT lijsten kan je ook cross-lists opstellen met de buisnummers van de verschillende landen.

Zo is een EF94 de Europese tegenhanger van de Amerikaanse/Japanse 6AU6A. Een 6BA6 is dan de tegenhanger van een EF93, enz...

Ik ben ze nog niet tegengekomen, maar er moeten ook een of meerdere cross-lists bestaan tussen Europese en Russische/Soviet types en Amerikaanse en Russische/Soviet types. Ook de Engelsen hadden hun eigen manier van buisnummering.

Een datasheet van een Russische buis, daar heet een EM80 6E1_en_nog_wat:

 

(afb.: Patrick Meersman)

en zijn idd technische specificaties altijd uitwisselbaar gelijk

Wat die CV en VT lijsten betreft: dat is slechts een andere benaming (nummering) die de overheid er aan gegeven heeft, maar of je het nu een valve noemt, of tube, het blijft een buis. Die technische specificaties blijven dus gelijk.

Heel wat anders is het met die cross-lists: daar mag je niet zomaar aannemen dat die specificaties 100% identiek zijn, meestal gaat het hier om benaderingen. Ik heb de datasheets van beide buizen nog niet bekeken maar, alhoewel ze als elkaars tegenhanger worden bestempeld, zullen er wel wat verschillen zijn tussen een 6X4 en een EZ90.

Het raadplegen en vergelijken van de datasheets blijft dus een aanrader als je buizen moet uitwisselen.

Hier staan wat vergelijkende typenummers van europese, amerikaanse, en russische buizen...
http://www.jogis-roehrenbude.de/Russian/russ_roehre_rue_dat.pdf. En op deze site staan lijsten van Japanse buizen met Amerikaanse tegenhangers, en ook een aantal Europese (Zie tabel "Tube Index").

Patrick Meersman


Dat komt omdat zij direct verhit zijn. Als je een gloeilamp aanzet duurt het immers ook maar een fractie van een seconde totdat je de gloeilamp aan ziet gaan. Als je een gloeilamp aam ziet is het in feite zo, dat de gloeidraad al gloeit. Voor een kathode hoeft de kathode niet zo warm te zijn dat je ziet gloeien. Daarom is de D buis zodanig gemaakt dat de gloeidraad niet eens zo warm wordt dat gloeien te zien is. Bij een indirect verhitte buis moet de gloeidraad wel gloeien om de verliezen tussen de gloeidraad en de kathode te overbruggen. Voor een batterij besparende ingreep heeft men voor batterijtoestellen speciaal buisjes ontwikkeld met direct verhitte kathode, wat in dat geval de gloeidraad zelf is dus zonder een zogenaamd kathodepijpje er om heen. Nadeel is wel dat batterijbuisjes eerder defect raken en zeer gevoelig zijn voor de juiste gloeispanning (1.4 volt). Vergelijk het procedé met een elektrische kookplaat. De kookplaat moet veel warmer zijn dan dat de pan ooit wordt. Direct verhitten kun je vergelijken met de Magnetron.

Overigens, de D buisjes zijn over het algemeen buisjes met een 1,4 Volts gloeidraad. Er zijn wel een paar DY buisjes (DY30, DY80) die 1,25 volt zijn. Er bestaan echter ook indirect verhitte D buisjes, bijvoorbeeld de DA90. De bekende DY86, 87, en 802 zijn ook mooie voorbeelden van indirect verhitte D-buisjes. 

Anton Tan, Hans van Kampen, John Hupse, Otto Tuil


De ECC81, ECC82 en ECC83 hebben dezelfde aansluitingen. Er gaat niets stuk alleen zal het geluid wat zachter zijn.

Frank Philipse


De instelling van een ECC85 is niet echt kritisch. Ook is de kathode van een ECC85 niet heel anders opgebouwd vergeleken met b.v. een ECH81. Toch komt het relatief vaak voor dat het oscillator gedeelte van een ECC85 "het niet meer doet". Dit kan een aantal oorzaken hebben, zoals:

Uiteindelijk blijkt meestal dat de ECC85 zelf nog voldoende emissie heeft (dit is overigens zeer eenvoudig te meten), en dat de werkelijke oorzaak van de storing ligt bij een of meerdere van de hierboven genoemde problemen. Ben het dus niet eens met de stelling "de nette oplossing is natuurlijk een verse ECC85 gebruiken". Het vervangen van de ECC85 is weliswaar een snelle oplossing, maar het effect hiervan is vaak maar tijdelijk. Een goede check is de netspanning te bepalen waarbij de oscillator nog juist start, deze spanning moet minstens 15% onder de nominale spanning liggen, bij een 220 Volts toestel dus op 187 Volt of lager, bij een 240 Volts toestel op 204 Volt of lager.

John Hupse

Ik zou me kunnen voorstellen dat een helft van die ECC85 als lokale oscillator gebruikt wordt. Zodra de lusversterking van de lokale oscillator kleiner dan 1 wordt, slaat deze af en is er geen ontvangst meer mogelijk. Is de lusversterking net even groter dan 1, dan slaat de oscillator aan en werkt de ontvanger weer (zij het waarschijnlijk met een verminderde gevoeligheid als het oscillatorsignaal wat zwakjes is). Als mijn verhaal klopt, moeten er ook toestellen zijn waarbij de onderkant van de FM-band nog net wel werkt en de bovenkant niet, of andersom. Als die oscillator een ontkoppelde kathodeweerstand heeft, zou je die wat kunnen verlagen, liefst na eerst berekend te hebben of je daar de buis niet mee op kunt blazen. De "nette" oplossing is natuurlijk een verse ECC85 gebruiken. Ik neem daarbij aan dat de kathode van die ECC85 flink uitgeput is. In een andere radio met net wat meer marge voor teruggelopen transconductantie kan het dan nog net wel werken.

Marcel van de Gevel


Het is inderdaad een EF85 met een gespecificeerde levensduur (10.000 uur).

John Hupse


Een 8278 of een EL503 maakt niets uit, het is dezelfde buis. Wanneer je de specs van b.v. de Mazda EL503 er bij pakt zie je dat deze ook 1,2 A verbruikt bij 6,3 Volt. Wanneer een dergelijke buis van het merk Philips (of Valvo etc.) is, dan is het gloeistroom verbruik inderdaad iets lager. Dit scheelt echter nog geen Watt per buis. Het totale verbruik van 1 buis is ongeveer 50 Watt, 1 Watt meer of minder is niet zo interessant. Mocht het nodig zijn dan kun je de vier eindbuizen van je Faylon versterker met een gerust hart vervangen door GE (of Amperex, Mazda, Philips, Valvo, Siemens etc.) buizen van het type 8278 of EL503.

Je zou aan de productiecode moeten kunnen zien of een bepaalde buis in een Philips fabriek is gemaakt of niet. Omdat er kennelijk twee verschillende soorten gloeidraden werden gemonteerd (1,05 A door Philips, en 1,2 A door veel andere merken) waren er zeer waarschijnlijk ook andere fabrikanten en/of vroegere versies. De Siemens en Telefunken versie van de EL503 werd in elk geval door Philips (in Frankrijk) gemaakt. Een variant van de EL503 is de EL520, deze heeft een novar aansluiting i.p.v. magnoval. Dit type werd door Philips naar de USA verkocht.

De 8278 komt voor in de Amperex catalogus, het ligt dus voor de hand dat er Amperex buizen bestaan met dit nummer. De gloeistroom is 1,2 A. De uitgavedatum van deze catalogus is maart 1963. Philips kondigde de EL503 pas eind 1965 aan, en leverde in 1966. De 8278 bestond dus al 3 jaar voor de EL503 uit kwam. Ik vermoed dat de 8278 een novar aansluiting heeft. Samenvattend: het lijkt er dus op dat de oorsprong van de EL503 in de USA gezocht moet worden. De oorspronkelijke gloeistroom is 1,2 A, Philips wist dit later (na 1966) tot 1,05 A te reduceren. In de USA gebruikte men novar aansluitpennen.

Onderstaand plaatje is van Jogis, let op de aansluitpennen en de pompstengel.

 

John Hupse


In een onlangs verkregen Plano trof ik deze constructie (met 2x EL95) aan ter vervanging van een ELL80. 

Deze ombouw kit was heel lang geleden (1969?) door Radio All Wave, toen een onderdelen zaak in Delft, als kit geleverd. De ELL80 is namelijk ooit eens rond de 100 gulden per stuk geweest en de buis ging vaak stuk
vandaar dat de veel goedkopere oplossing met twee keer een EL95 werd toegepast.

Anton Tan, Achim

  • Zijn de ELL80 en de ECLL80 onderling uitwisselbaar?

De ELL80 en ECLL800 zijn niet onderling uitwisselbaar maar wel in een richting. Als een toestel voor de ELL80 in balanstrap is bedraad met een aparte triode als fasedraaier, kun je in die socket een ECLL800 steken en de radio zal dan gewoon werken. Het triodedeel van de ECLL800 blijft dan ongebruikt.

(foto: Peter Lameijn)

Een substitutie andersom is niet mogelijk omdat je balanstrap dan opeens geen fasedraaier meer heeft. Als een ELL80 als stereoversterker is gebruikt, weet ik niet of je er een ECLL800 voor in de plaats kunt zetten. Misschien krijg je een kolossale overspraak. 

Ik heb een Philips B8D42AS Capella die voor ELL80 buizen gemaakt is, maar ECLL800 in de sockets heeft zitten. Ik vermoed dat de ELL80 na introductie van de ECLL800 niet veel meer is gemaakt en dat men daarom de ECLL800 vaak als sub gebruikte. De twee buizen produceren zoveel hitte dat je de radio niet op de linkerzijkant mag zetten omdat dan de decoder gekookt wordt.


 

(foto: Gerard Tel)

Gerard Tel

 

Het verwisselen van een ELL80 door een ECLL800 gaat niet zonder meer. Het belangrijkste verschil zit in de aansluiting van de schermroosters. Bij een ELL80 zijn deze gescheiden uitgevoerd, bij een ECLL800 is er maar 1 pin hiervoor beschikbaar en zijn de schermroosters met elkaar verbonden. 

n de Capella Tonmeister b.v. wordt gebruik gemaakt van balans uitgangstrafo's met twee extra aftakkingen, dus een aftakking per schermrooster. Via deze aftakkingen vindt tegenkoppeling plaats op de schermroosters van de eindbuizen. Wanneer je ECLL800 buizen gebruikt in dit toestel werkt deze vorm van tegenkoppeling niet meer, beide schermroosters krijgen dan dezelfde wisselspanning toegevoerd. Hierdoor ontstaat vermogensverlies en vervorming. De ELL80 is uit 1960, de ECLL800 uit 1963. Beide types zijn ontwikkeld door Lorenz/ITT. Feitelijk zijn dit de laatste ontwikkelingen op het gebied van radiobuizen. Een paar jaar later stopte Philips de produktie van radiobuizen, en werden ze inderdaad ingekocht, b.v. bij EI of RFT.

De warmteontwikkeling van deze buizen is trouwens niet hoger dan die van een EL84. Er zitten twee 6 Watt beam tetrodes in, die elk gelijk zijn aan een EL95. Een EL84 is een 12 Watt pentode, het totale plaatvermogen van een ELL80/ECLL800 is dus gelijk aan dat van een EL84. Het totaal opgenomen vermogen (inclusief gloeidraad) is zelfs ietsje lager dan bij een EL84, bijna 18 Watt.

John Hupse

(foto: Gert van Wee)

 

De vraag is of de ECLL80 echt bestaat, ben 'm nog niet tegen gekomen. Het is waarschijnlijk een ECLL800 waarvan de tweede nul is weggeveegd. Er is wel een ELL80, deze is niet te verwisselen met een ECLL800. Echter op de printplaat van de Saba Freudenstadt staat wel ECLL80 aangegeven; zie foto.



John Hupse, Freddy Vercruyce

(foto: Freddy Vercruyce)

(foto: Freddy Vercruyce)

Hier ter vergelijking. De linkse buis is een ECLL800 (komende uit een andere radio); de middelste buis waarop de aanduiding mankeert is als ik deze vergelijk ook een ECLL800. Maar de rechtse buis is mechanisch anders van opbouw toch? Op deze buis ontbreekt ook de opdruk. Het enige wat ik nog kan lezen is 04 en ADF. Het kan nu wel zijn dat dit een ander merk is en daardoor anders van opbouw maar ik vind het wel eigenaardig dat op de printplaat ECLL80 staat. Over deze heb ik wel al iets gevonden op het net maar het is summier.

Freddy Vercruyce

Onderstaand nog twee foto's van een ELL80.

 

(foto: Paul Brouwer)

ELL80

(foto: Freddy Vercruyce)

Freddy Vercruyce, Paul Brouwer

Hieronder twee foto's van de ECLL800.

Lorenz ECLL800

(foto's: John Hupse)


De EZ3 is een nagenoeg onvindbare buis die blijkbaar alleen in exportradio's ging. Een EZ2 schijnt nagenoeg gelijk te zijn aan een EZ3. De EZ2 heeft een voordeel: er is grote spanning toelaatbaar tussen kathode en gloeidraad, dat geldt niet voor de EZ3. Ik zag wel buizen genaamd "EZ2/3". Die hebben dus blijkbaar voldoende isolatie, een iets groter vermogen dan een EZ2, en een gloeistroom niet al te veel groter dan bij een EZ2.

Vervanging door EZ2 kan wel maar leidt vaak tot een te lage anodespanning. Een veel betere vervanger is een EZ80, met aanpasvoet.

De verschillen tussen de EZ2 en EZ3 zijn volgens het "Muiderkring" buizenboek (editie 1961):

    
  

EZ2

EZ3

EZ80
Imax 60 100 90
Vmax 350 500 350
Cmax 16uF 32uF 50uF

Ofwel als je een EZ2 in een radio zet die de capaciteiten van de EZ3 goed benut; is je EZ2 zo naar de filistijnen. Vooral de maximale afvlakcapaciteit is funest voor een te lichte buis. Ter vergelijking zijn in de rechter kolom de gegevens van de EZ80 weergegeven.

Pieter de Kock, Wouter Nieuwlaat


Ja en nee. Andersom is in de regel wel mogelijk, alleen zal de EZ81 iets meer gloeistroom trekken dan de EZ80. Houd er wel rekening mee dat de gloeistroom 400mA hoger is. Maar dat zal de trafo wel aan kunnen. Wil je een EZ81 door een EZ80 vervangen, dan moet je kijken naar de stroom die de gelijkrichter moet leveren. Blijft die onder de maximale stroom van de EZ80, dan is het wel mogelijk. Maar de verwachting is echter dat het niet zo is. Er zit immers niet voor niks een (duurdere) EZ81 in het apparaat.

Otto Tuil, Roland Huisman

Het kan, mits de anodestroom van de EZ80 onder de 90 mA blijft, want de EZ81 kan tot maximaal 150 mA en daar zal waarschijnlijk de bewuste schakeling wel op aangepast zijn. Ik heb dit zelf al een keer gedaan bij een klein Geloso versterkertje bij gebrek aan een EZ81. Pen 1 en 7 zijn omgedraaid, wat voor de werking niets uit maakt. De gloeistroom is lager dan de EZ81, dus andersom (EZ81 voor EZ80) is niet aan te raden als de 6,3V op z'n tenen loopt. De rest, spanningen, afvlak C is gelijk. Ik zou toch maar eens uitkijken naar een buizenboek, want dat helpt enorm bij dit soort vraagstukken.

Jos Mulder


Dat klopt, de volumeregeling wordt bij deze toestellen gerealiseerd door de HF buis (buizen) min of meer af te knijpen. Hiertoe is de stuurroosterspanning van de E442 regelbaar uitgevoerd. Bij een E442S is hiervoor een lagere spanning nodig dan bij een E442. Je kunt eventueel de schermroosterspanning wat verlagen, zodat de E442S ook "regelbaar" wordt.

John Hupse

Dat klopt. Maar ook in een vroege 2511 met twee "geregelde" HF buizen zal de volumeregeling blijven werken zolang er minstens één gewone E442 in zit. Deze kun je het beste op de eerste positie zetten, andersom wordt bij een sterk antennesignaal de 2e HF buis overstuurd.

John Hupse


(foto: Maarten Gudde)

  GDER betekent: Groupement pour le Developpement des Emissions Radiophoniques". 

Zie het boek "SAGA" of the "Vacuum Tube" van Gerald Tyne , USA.

Frans Driesens

De Franse tekst spreekt eigenlijk meer van een soort bijdrage, zeg maar „ontwikkelingshulp“, voor de Franse oproep in opbouw. Ik zie het zo: GDER was in de jaren 20 een belangenvereniging met als doelstelling, programmamakers financieel te ondersteunen. Het geld kwam van de radio-industrie, dus ook van sommige buizenfabrikanten. Het kenmerk „GDER“ was een bewijs hiervoor. Men was blijkbaar van mening: meer geld voor de zenders = betere programma's = meer luisteraars = vergroting van de radioproductie = meer winst

 

 

Met mijn beperkte kennis van de Franse taal zou ik de kleine letters zo willen lezen: „De markering „GDER“ op deze buis is een bevestiging dat de fabrikant een bijdrage voor de kosten van de Franse Radiozendgemachtigden levert. Door buizen met het kenmerk „GDER“ te kopen, helpt u de Franse Radiozendgemachtigden om meer en meer attractievere programma's aan te bieden“

 

Het keurmerk "GDER" op deze buis bevestigd dat deze fabrikant (merk van de buis) een bijdrage levert voor de Compagie Française voor de uitzendingen van de Radiophonie. Door deze lamp te kopen helpt U de Cie Fce (compagnie française) betere uitzendingen te maken. Dit is de vertaling van de kleine lettertjes. Wat dus in grote trekken dus overeenkomt met het bovenstaande. 

De reden waarom ik niet het woord "keurmerk" heb gebruikt is, omdat -na mijn mening- een buis met de stempel "GDER" niet door de GDER was gekeurd. Onder keurmerk begrijp ik een soort voorafgaande technisch onderzoek, welke dan bij goedkeuring het dragen van deze opdruk toestaat. 

(scan: Wolfgang Holtmann)

Vergelijkbaar met het KEMA-keurmerk. Ik zie de opdruk "GDER" meer als een teken van de fabrikant naar de koper: "kijk hier, wij steunen (financieel) de "Compagnie Francaise de Radiophonie"". Ik ben inmiddels er op gewezen dat die bijdrage aan de "GDER" in de jaren 1924 tot 1929 in Frankrijk verplicht was.

Wolfgang Holtmann, Freddy Vercruyce


Fada 2V3 uit 1924

(foto: John Hupse)

De eerste radio's met lampen waren voorzien van "helgloeiers". De kathode van zo'n lamp lijkt sterk op de gloeidraad van een gloeilamp. Helgloeiers geven dus relatief veel licht en gebruiken veel stroom. Om het accuverbruik wat te beperken worden in de eerste radio's vaak instelbare serieweerstanden (reostaten) gebruikt waarmee op de gloeistroom wordt bespaard. Door een gaatje in de kast kun je dan zien hoe fel de helgloeier nog brandt. Helgloeiers worden rond 1925 vervangen door veel zuiniger buizen, die door Philips "Miniwatt" worden genoemd. 

Op de foto een Fada 2V3 uit 1924, via de drie kijkgaatjes rechts kunnen de twee l.f. voorversterker lampen en de eindlamp worden "afgeregeld" met de twee draaiknoppen. Wanneer de accuspanning daalt, heb je op deze manier nog wat reserve achter de hand.

John Hupse

Op de site van John Hupse vind je nadere informatie over deze buizen.

Pieter de Korte

Er is een duidelijke reden aanwezig om de lampen goed zichtbaar op te stellen. De gloeistroom van de helgloeiers wordt door de luisteraar afgeregeld met behulp van 1 of meerdere draaiknoppen die zijn verbonden met een regelbare serieweerstand (reostaat). Het blijkt in de praktijk handig om de hoeveelheid licht die de desbetreffende lamp afgeeft in de gaten te kunnen houden, je kan hieraan b.v. direct zien wanneer de accuspanning afneemt en ook of de gloeispanning niet te hoog is. Boven de 3,6 Volt heeft zo'n TM lamp maar een zeer beperkte levensduur. In andere toestellen uit die tijd, waar de lampen juist in de kast zijn gemonteerd, is vlak voor elke lamp vaak een opening aangebracht zodat de lichtopbrengst kan worden beoordeeld.

Op het Franse platteland kon een toestel met een paar helgloeiers 's avonds tevens gebuikt worden als lichtbron. Men stelde nog niet zulke hoge eisen aan de verlichting, en het spaarde petroleum uit. Als anekdote hierbij kan ik aangeven dat het voorkwam dat men elke TM lamp voorzag van een lampenkapje zodat het geheel er wat huiselijker uitzag.

John Hupse

Buizen van voor 1925 hebben een gloeidraad van zuiver wolfram, net zoals gloeilampen. Er komen pas voldoende elektronen uit zo'n gloeidraad wanneer deze witheet wordt gestookt, vandaar "helgloeier". Nadeel is dat dit nogal wat gloeistroom kost, die indertijd moest worden geleverd door een accu. Met wat trucs lukte het rond 1925 om de gloeidraden bij een veel lagere temperatuur te laten werken, deze buizen gebruiken dus veel minder gloeistroom, meestal 50 tot 100 mA tegen 0,5 tot 1 A voor de helgloeiers. Voorbeeld van de zuinige buizen zijn de Philips "Miniwatt" buizen. Omdat de temperatuur veel lager is wordt de gloeidraad hier slechts donkerrood.

Op de foto staat een Philips helgloeier uit 1923 (type DVI)

 

(foto: John Hupse)

 

(foto: Piet Blaas)

(foto: John Hupse)

In Frankrijk werden zo rond 1924 buizen gemaakt met een ballon van diepblauw glas (door Grammont, merk Fotos). De kleur zit in het glas, het is dus geen blauw laagje. Het gaat inderdaad om hel-gloeiende triodes. Waarom dit zo gedaan werd is niet precies bekend, maar je mag aannemen dat het voor de "sier" is. Deze buizen zijn zeer gezocht. Een aantal jaren later (1927) kwam de Amerikaanse fabrikant Arcturus met blauwe buizen. Ook hier gaat het om door en door gekleurd glas. Geen helgloeiers, die hadden toen al afgedaan. Arcturus buizen worden nog wel eens aangeboden en zijn niet direct zeldzaam. In 1932 stopte Arcturus met deze gekleurde buizen, waarschijnlijk omdat buizen toen alleen nog binnen in de radiokast werden gemonteerd en dus niet meer zichtbaar waren. Men zegt dat Arcturus de buizen blauw maakte omdat de radio-amateurs niet konden wen nen aan de geel-rode gloed van de nieuwe zwakgloeiende types. Door het blauwe glas zou het schijnsel witter lijken. Er zijn nog wel meer blauwe buizen gemaakt, maar dan gaat het om kleinere fabrikanten.

John Hupse


Ik liep onlangs tegen een partijtje dwergbuisjes aan. Ik herinnerde mij dat ik die dingen ooit in een grote partij had verkregen, maar er verder nooit aandacht aan had geschonken. Wat zijn dit voor buisjes?  De Raytheons kan ik nog wel wat over vinden maar die "HIVAC" types zeggen me niets. De buisjes zijn:

- HIVAC XC27 C45D
- HIVAC XC27 C48A
- HIVAC XC27 C48B
- HIVAC XC27 C50A
- Raytheon CK503AX
- Raytheon CK505AX
- 5896

 

(foto: Otto Tuil)

De Raytheon buisjes werden gebruikt in hoorapparaten in de buizentijd met een anodeblokbatterij van 22,5 Volt . De CK503AX is vermoedelijk een voorversterker tetrode of penthode met een gloeispanning van 0,625 Volt en de CK505AX een tussenversterker van een serie met de CK507AX als eindbuis . Vermoedelijk heeft de CK507 een gloeispanning van 1,25 Volt. In "Jongens Radio" deel 1 6e druk van de Muiderkring (staat vermoedelijk ook in eerdere drukken) staat een schema van een peilontvangertje met deze buisjes.

William Oorschot

IVAC XC27 en XC31 zijn triggerbuisjes, kleine neongevulde koudekathodebuisjes. Lang geleden heb ik ze gezien op de display printen van een buizen-tafelrekenmachine met nixiebuisjes. Elke displayprint bevatte een 10-traps ringteller, elke trap bestond uit een triggerbuisje die één van de cijfers van de nixiebuis aanstuurde. Koppeling met RC netwerken en diodes (selenium), ook waren er diodes voor het resetten van de teller. Voor radio zijn ze dus minder geschikt. Hierbij een link naar een website gewijd aan de betreffende rekenmachine, met een afbeelding van de displayprint: http://anita-calculators.info/html/development_of_anita_1.html

Onno Massar

Het zijn in elk geval geen Nuvistors. Nuvistors zijn opgebouwd met een keramisch lichaam, hebben een metalen omhulsel en zijn kleiner. Ze zijn daarom heel geschikt voor HF toepassingen destijds, radar en meetinstrumenten etc.

Henk Roovers

Hivac was een Engelse producent van miniatuur buisjes. Zie onderstaand advertentie uit een Wireless World.

Vooral koudkathode thyratronnetjes waren hun specialiteit maar er werden ook gewone buisjes gemaakt.

Ron Kremer

 

(scan: Ron Kremer)

 


De lampen (liever buizen) die met P beginnen zijn hoofdzakelijk ontwikkeld voor de fabricage van tv toestellen. Ze hebben een eigenschap gemeen, de gloeidraad heeft 300 mA nodig om te gloeien, die zelfde stroom voor alle buizen is noodzakelijk om ze in serie te kunnen schakelen. Met de E-serie, die gebouwd is voor een gloeispanning van 6,3 volt is normaal gesproken alleen parallelbedrijf mogelijk en dat vergt een fikse gloeistroom-transformator. Evenwel zijn er buizen in de E-serie die toevallig ook 300mA opnemen. Deze kunnen dus ook in serie worden geschakeld met P buizen. Aanvankelijk was er al een aantal buizen voor serievoeding, namelijk de U-buisjes. Deze hebben 100mA nodig. Gezien het grote aantal buizen in een TV zou je dan meerdere ketens nodig hebben met daarin ook weer weerstanden om de zaak passend te maken voor netspanning. Verder kwamen in tv buizen met een groter vermogen voor als in radio's. Voor bijvoorbeels een PL36 zou bij 100mA de gloeispanning onpraktisch hoog worden. In een aantal gevallen zijn buizen uit de P-serie niet helemaal gelijk aan hun naamgenoten uit de E-serie. Buizen uit de P-serie zijn vaker gebouwd voor een lagere anodespanning en hebben ook iets andere karakteristieken. In principe is er echter geen verschil tussen de buizen. P-serie buizen zijn echter hoofdzakelijk gemaakt voor een TV. Ze zijn net als U buizen bedoeld om de gloeidraden in serie te zetten. Sommige P buizen zijn qua eigenschappen wel speciaal aangepast aan het toepassen in een TV. Denk aan de PL, PY, video eindbuizen en bij een KTV ook nog de balastbuis.

Henk Roovers, Anton Tan

Strikt genomen is er maar één soort typische TV-buis, namelijk de beeldbuis. En niet eens omdat een beeldbuis in een radio niet zou werken (een knutselaar kan met een beeldbuis zelfs nog een laagfrequentversterker bouwen) maar omdat een beeldbuis zo groot en lomp is dat hij niet in een radio past. Verder zijn alle radio- of tv-buizen gewone elektronenbuizen. Afhankelijk van de specificaties kun je ze in elke schakeling toepassen.

De eerste letter staat bij "moderne" buizen voor het type gloeidraad. De "P" betekent in dit geval dat de buis geschikt is voor een gloeistroom van 300 milliampère. Deze P-buizen worden veelvuldig in buizen-tv's toegepast, maar niets belet de ontwerper om P-buizen in een radio te gebruiken. In radio's vind je meestal buizen die met een E beginnen. De "E" betekent een gloeispanning van 6,3 Volt. Maar als het de ontwerper zo uitkomt kan hij in een TV ook een E-buis plaatsen.

Dat is de theorie. In de praktijk zijn TV-buizen zo ontworpen dat een aantal buizen met de gloeidraden in serie geschakeld worden zodat door elke gloeidraad een stroom van 300 milliampère loopt. Niet alle P-buizen hebben een gloeidraad met een even grote weerstand, zodat de spanningsval over de gloeidraad niet bij alle buizen gelijk is. Aan de ontwerper de taak om de serieschakeling zo te maken dat de spanningen over alle gloeidraden tezamen op 220 Volt uitkomen. Lukt dat niet, dan wordt een weerstand van de juiste waarde en vermogen in serie met de gloeidraden opgenomen. Voor TV's die op 120 Volt moeten werken (b.v. in Indonesië) wordt dikwijls hetzelfde chassis gebruikt (b.v. de Philips 19TX530A bestaat in twee versies voor 120 en 220 Volt) Hier wordt de gloeispanning in twee groepen gesplitst en die twee groepen zijn parallel geschakeld. De voedingspanning wordt verkregen door i.p.v. een gewone gelijkrichter een verdubbelaar toe te passen. 

Je kunt er met een gerust hart vanuit gaan dat een moderne buis die met de letter P begint voor een TV bedoeld is. Maar dat je die buis niet in een radio of versterker zou kunnen toepassen is onwaar. Het wordt alleen moeilijker om de juiste gloeispanning en -stroom hiervoor te creëren. Meer over de codering op elektronenbuizen vind je op de website van Gerard Tel.

Ed van der Weele, Anton Tan

En er zijn E buizen die in TV's zitten. Zoals EF183 EF184. Daarvan is de gloeispanning 6,3 V en de gloeistroom 300 mA. Uitwisselbaar dus.

De PL81 word ook in de Philips BX998A gebruikt en misschien in nog wel meer radio's. Die zou ik dus niet weg doen.

In oude zwart/wit TV's werd in het hoogspanningsdeel ook nog als gelijkrichter een D-buis (DY86, DY87, DY88) gebruikt. De gloeidraad staat niet in serie met de andere buizen. Het kan niet omdat de kathode op 20kV staat. De gloeidraad wordt uit een wikkeling op de HS trafo gevoed. Dit hoogspanningsdeel bevond zich doorgaans in een uit metalen roosters opgebouwde en afgeschermde eenheid.

Er werden ook EY8x buizen gebruikt (zoals de EY86), dus met een 6,3V gloeispanning. Wel op een aparte winding op de lijntrafo i.v.m. met de hoogspanning (15 à 16 kV bij kleinere beeldbuizen tot meer dan 26 kV bij kleurenbuizen).

Er is ook een U-buis die ik wel in TV's maar nog nooit in een radio gezien heb, namelijk de UF80. In die zelfde TV zaten ook nog enkele UCC85's.

De PL509 en de PL519 zijn geliefd knutsel buis in de amateur wereld om daar een prachtige zender trap van te maken. Veel autoversterkers met een wat groter vermogen gebruikten ook buizen die voor zenders ontwikkeld waren, zoals 807, PE06/40, PE1/100 en nog vele andere. De RS1003 schijnt inderdaad wel goed te kunnen als audio-eindtrap. Om maar niet te spreken over de CX types, en de historische 211 en 813 types.

Ruud, Chiel Deij, Paul Brouwer, Hugo Sneyers, Maurice Hamm, Henk Roovers, Otto Tuil, 



REN Empfänger-Röhre, Triode, Netzbetrieb
RE Empfänger-Röhren, Trioden, Batteriebetrieb
RES Empfänger-Schirmgitter-Röhren, Batteriebetrieb
RENS Empfänger-Schirmgitter-Röhren, Netzbetrieb

De woorden hebben wel een andere volgorde dan in de afkorting maar dat zal zijn omdat het anders nogal stom klinkt of zo...

Bart Knoll

Zie ook onderstaand overzicht.

 

(scan: Piet Blaas)

Piet Blaas

De eerste 2 of 3 cijfers geven de gloeistroom aan: 07=70 mA, 60=600 mA, 100=1 A, enz.; het laatste cijfer is de gloeispanning: 4=4 Volt enz. Vooral de gloeistroom is bij benadering, de afwijkingen zijn bedoeld om de verschillende types een verschillend typenummer te kunnen geven... (staat ook al in het bovenstaande lijstje). Met zo'n systeem loop je dus al snel vast.

Enkele voorbeelden:

RENS 1204: de eerste 3 cijfers vormen het getal "120", dit staat voor 1,2 Ampère; 4de cijfer is 4 volt;

RENS 1818: de eerste 2 cijfers vormen het getal "18", dit staat voor 180 mA; 4de cijfer is 8 volt.

Het gaat om de eerste 2 of 3 cijfers, niet alleen om het 2de cijfer. Om de stroom in mA uit te rekenen moet je het aangegeven getal steeds vermenigvuldigen met 10.

John Hupse, Philip van Apeldoorn

Patrick Meersman

*) Ik heb deze info bekeken. In de Telefunken tabel (de anderen merken zijn mij niet zo bekend) zitten er een paar foutjes in. Hieronder staan de gecorrigerde regels:

System Type
RE = receiving triode, dir.
RES = tube with screen, dir.
RENS = tube with screen, indir.

Suffix
d = side connection

De toevoeging "S" bij de types betekend, dat er tenminste één schermrooster inzit. Maar het kunnen ook twee zijn, zoals bij de RENS1234 (hexode). Ook pentodes dragen de naam RES! De letter "d" betekend: met zijaansluiting. Voorbeeld RENS1374d = pentode met het schermrooster aan de zijaansluiting. Achteraf mag je zeggen, de codering was niet "gründlich" doordacht.

Wolfgang Holtmann


Op de site van Tubedata.info kun je informatie vinden over de type-aanduiding van Russische buizen. Zie: http://www.tubedata.info/tubnum.html#cccp 

Jonathan H.


Deze twee buizen zijn verschillend van constructie, dus men kan dan ook van uitgaan dat ook hun gedrag verschillend is. De uitleg hierover staat in “Gegevens en schakelingen van moderne ontvang- en versterkerbuizen”
Supplement 2, Uitgave: Meulenhoff & Co. Ik citeer (verkort):

"De UY41 en de UY42 kunnen een gelijkstroom van max. 100mA leveren. De reden waarom de UY42 naast de UY41 is ontwikkeld, kan worden afgelezen van de belastingskrommen van beide buizenbij 110 V ~ netspanning. De UY42 levert ongeveer 10 V meer gelijkspanning dan een UY41. Een dergelijke verhoging levert met een UL41 25% meer Lf-vermogen. De inwendige weerstand van een UY42 is dan ook aanmerkelijk kleiner dan bij een UY41.
Zou men de UY42 willen gebruiken bij een netspanning hoger dan 110 V, dan zou hierbij een begrenzingweerstand in de anodeleiding moeten worden aangebracht! Het behaalde voordeel zou hierdoor geheel teniet worden gedaan. Bij hogere netspanningen is daarom de UY41 de aangewezen buis."

In de “Roehren Taschen Tabelle” (Franzis-Verlag) van 1955 zijn beide buizen nog apart omschreven. In de latere edities staat: UY42 = UY41, alhoewel de spec's niet hetzelfde zijn, maar daar kon Philips niets aan doen.

Wolfgang Holtmann

Ik heb nog twijfels over de toelaatbare werkspanning. In de oorspronkelijke specs van Philips uit 1949 staat dat het om een 110V gelijkrichter gaat. De maximale isolatiespanning Vfk is slechts 350 Volt, dus lang niet genoeg voor 220V gebruik. In de specs uit 1953 is de werkspanning opgeschroefd tot 250V, terwijl de isolatiespanning 550V is geworden. In de 2e helft van de jaren '50 zie je de UY42 dan ook vaak gebruikt in universele toestelletjes voor 110/220 Volt. Het lijkt er op dat rond 1954 iets is gewijzigd waardoor de UY42 de goede eigenschappen van de UY41 (hoge spanning) en van de UY42 (lage Ri) combineerde. In een aantal buizenboekjes uit die tijd wordt de UY42 dan ook voorgesteld als de vervanger voor de UY41. Ik heb zelf een Philips handboekje uit 1955 waarin bij de UY41 "zie UY42" wordt vermeld. Het gevolg hiervan zou zijn dat je bij een 110/220 V toestel de UY42 niet kunt vervangen door een UY42 van voor 1953. Oppassen dus.

John Hupse

Het lijkt inderdaad erop dat, zeg maar vanaf 1954, de UY42 met hogere (ingangs-)wisselspanning en ook met een hogere Vk-f bebezigd mag worden. Het vervelende voor ons is, dat de Philips niet de moeite heeft genomen, deze ‘mutatie’ voor iedereen duidelijk herkenbaar te maken, b.v. door UY44 toe te kennen. 

Wolfgang Holtmann

Het herkennen van het verschil tussen de twee versies lijkt me nog niet zo makkelijk. Er is natuurlijk een opvallend verschil tussen het voetje van oude en nieuwere Rimlock buizen, de oudere buizen hebben een voetje met een metalen kraag, de nieuwere hebben dit niet. UY42's met een metalen kraag zijn dus waarschijnlijk 110V types (het omgekeerde hoeft echter niet waar te zijn). Een tweede verschil zou kunnen zitten in de productiecodes. Voor de UY42 zijn de codes TM en N7 gebruikt. Meer gegevens heb ik hierover niet. Bij geheel glazen Rimlocks is vaak naast de 3-cijferige productiecode ook nog een 4-cijferige fabriekscode aan de voet van de buis aangebracht. Deze bestaat uit de code van de fabriek (teken), de jaar (cijfer), het maand (letter) en de week (cijfer). Hiermee kun je vaak bepalen wanneer de buis is gemaakt. De mooiste mogelijkheid zou kunnen zijn dat het verschil in constructie direct zichtbaar is. Mijn veronderstelling is echter dat het belangrijkste verschil zit in de constructie van de kathode (isolatiespanning), en of je dit verschil kunt zien weet ik niet.

John Hupse


De VR91 is gelijk aan de EF50. Het is een kwaliteitspentode waarvan er zeer veel zijn gemaakt.  Deze buis (het is een steile hf penthode) is in 1938 ontworpen voor gebruik in televisie sets, maar werd in de 2e wereldoorlog vooral gebruikt in radar apparatuur, zendontvangers (Spitfire!), meetapparatuur en zelfs voor digitale buizen computers. De buis heeft de militaire VR91 aanduiding en zou afkomstig kunnen zijn uit een Engelse RAF set of uit militaire voorraad. Behalve door Philips werd de buis ook door Sylvania gemaakt.
De VR91 is, zeker voor die tijd, een "steile" buis: 6,5 ma/Volt. (De steilheid van een buis geeft aan hoeveel de stroom door de buis wijzigt als je de spanning op het eerste rooster 1 Volt groter of kleiner maakt. Dit wordt meestal uitgedrukt in "mA per Volt"). Dit soort buizen is speciaal ontwikkeld om nog een flinke versterking te kunnen leveren bij de hoge frequenties (tot 50 MHz) die gebruikt worden in televisie en radar apparatuur.

Frank Philipse, John Hupse


Dit zijn buizen die speciaal voor het Duitse leger gemaakt werden. Ze hebben afwijkende type nummers zoals RV2,4P700 en RV12P2000 enz. Over het algemeen beginnen de Duitse legerbuizen met een "R" en de luchtvaartbuizen met een "L". Deze wijsheid heb ik uit een oud (vergeeld)document met buisgegeven en aansluitingen met het opschrift "Gegevens van Radiobuizen van de voormalige Duitse Wehrmacht"

Karel de Reus 


De W462 is een Engelse dubbele gelijkrichter zoals de Philips 506. Ze werden voor de tweede wereldoorlog verkocht onder de naam Six-Sixty, een merk waarvan Mullard de eigenaar was. Het gerucht ging dat Mullard via dit kanaal off-spec lampen verkocht.

John Hupse

In een Poly-Technisch Vademecum uit 1935 heb ik een tabel gevonden met lampen met gelijkwaardige karakteristieken. Hierin stond ook de W462. Volgens deze tabel zou de lamp gelijk moeten zijn aan een Philips E462. Dit is een HF en MF tetrode. De voet is in ieder geval gelijk. 

Dré Flos


Het is een enkelfasige gelijkrichter met indirect verhitte kathode: Vf 25 v, If 300Ma, Va 250 v en  Ik 100ma. Je kunt de 1D6 vervangen door een 25Z5, deze zijn nog wel te vinden. Je moet op het buisvoetje de pennen 2 en 5 doorverbinden, en ook de pennen 3 en 4. De radio is dan geschikt zowel voor een 1D6 als voor een 25Z5. Op dezelfde wijze kan ook een 25Y5 worden gebruikt.

Freddy Vercruyce, John Hupse

Als het toch maar een gelijkrichter is kun je die bij gebrek aan een passende buis ook vervangen door een diode in serie met een weerstand van 10 ohm.

Anton Tan


Hoewel de instelling niet optimaal zal zijn (de kathode weerstanden moeten misschien aangepast worden), kun je in de meeste gevallen zonder meer een ECC83 door een 12AT7 (=ECC81) vervangen. Het verschil in versterking zal niet hoorbaar zijn. Echter in een balans- versterker kan het zijn dat de roosters van de ECC83 op dezelfde spanning staan als de anode van de EF86,vanwege het ontbreken van een koppelcondensator (dit was indertijd een populaire buizencombinatie in balansversterkers). Daardoor kan de gelijkspanninginstelling niet juist zijn. Je kunt dit nameten: de spanning op de kathodes van 12AT7 moet ongeveer 2 Volt hoger zijn dan die van de roosters, Deze versterker met fasedraaier had een zeer hoge versterking waarover een forse tegenkoppeling werd aangebracht. Om de boel niet te laten genereren werden vaak RC netwerkjes aangebracht. De andere buisconstanten (capaciteiten, versterkingsfactor en inwendige weerstand) van de 12AT7 kunnen roet in het eten gooien bij deze fasecorrectie. Meestal zal er geen genereren optreden, maar van optimale schakeling is geen sprake meer. Dus in dit geval zou ik zeggen, dat deze buisvervanging een tijdelijk lapmiddel is.

Jan Bus


Dit type buis is een "industrieel" type is van Philips. De buis is een perfecte vervanger voor een E442 en heeft een veel langere levensduur. Mijn 2511 waarin deze buizen zitten speelt veel beter met deze buizen dan met nieuwe E442's. Als er dus nog mensen zijn die deze buizen in hun assortiment hebben wel deze hebben mazzel.

Freddy Vercruyce

De Telefunken tegenhanger van de E442 is ook een optie, zoals meerdere buizen. Alleen gaat de liefhebber toch meestal voor het origineel.


Achim


Dit is een gelijkrichtbuis. Op de site van John Hupse is hierover nadere informatie te vinden. GT staat voor "Glass Tubular", de afkorting is in 1938 geintroduceerd door Hytron (Bantam serie). De G is uit 1935, dit slaat op de glazen uitvoering van de oorspronkelijk in metaal uitgevoerde octal buizen. Deze glazen uitvoering heeft de vorm van een colaflesje (oftewel "dome" vorm). De metalen buizen hebben geen speciale letter, dit is de oorspronkelijke vorm. 

John Hupse, Stef van Aalst


Eveneens een gelijkrichtbuis. Qua uiterlijk een AZ50. De G betekent dat de lamp een glazen "dome" vorm heeft (zoals een AZ50), de B betekent hier dat de kathode indirect verhit wordt (zoals bij een EZ80).

John Hupse, Henk Roovers


De 83 is met kwikdamp gevuld, heeft een uiterst lage inwendige weerstand en is speciaal geschikt voor buizentesters. De 83V is een vacuümbuis. De inwendige weerstand is veel hoger, zodat er bij gelijke stroom een veel grotere spanning over valt. Verder verdraagt de 83V een lagere maximale plaatstroom. De 83V is daarom eigenlijk niet geschikt voor gebruik in een buizentester.

Ben Koehorst


Terug naar de inhoudsopgave


(03-04-2010 )