Aflevering twee: het op gang brengen van de lf versterker of PU versterker.

In de eerste aflevering hebben we de diverse onderdelen van onze radio leren situeren. Als dat gedaan is, gaan we na of de LF (laagfrequent) of PU (pick up versterker van de radio nog werkt. Daarvoor zetten we de bandschakelaar op PU en komen met de schroevendraaier

aan de warme kant van de PU ingang (zie figuur 1). We raken met de vinger het ijzer van de schroevendraaier even aan. Met opengedraaide potentiometer moet er nu een forse brom uit de luidspreker komen. Wees voorzichtig met universeeltoestellen, want daarvan ligt het chassis aan het net - levensgevaarlijk! Draag altijd goed isolerend schoeisel en raak niets anders aan als je met de vinger de schroevendraaier raakt.

Een andere mogelijkheid is om de middelste aansluiting van de volumeregelaar (zie fig 2) aan te raken of zelfs het rooster van de eerste LF buis. Op de tekening is dat pen acht op de buisvoet op de EABC80, dat is de pen waar C25 mee verbonden is (zie pijl op de tekening). Om dat te weten moet je een buizenboek hebben of de pinconfiguratie opzoeken op internet.

In deze tekening is het rooster van de eerste LF buis de topaansluiting en dus niet afgebeeld op de figuur.

In elk van de drie gevallen moet er een brom uit de luidspreker komen. Is dat niet het geval dan moet er voorzichtig te werk gegaan worden, want het kan zijn dat er een fout in de voeding zit waardoor er onderdelen kunnen doorbranden. Daarom is het aangeraden om in de netleiding naar de te herstellen radio een gloeilamp van 60 à 100 Watt te schakelen, zodat - in geval van kortsluiting of teveel stroomverbruik - de lamp beveiliging biedt (fig 3).

Als er uit de luidspreker een flinke brom komt dan gaan we er voorlopig van uit dat de versterker en de voeding enigszins in orde zijn. In een latere fase zullen we dan wel een aantal metingen uitvoeren, waarmee we ons vergewissen of de PU versterker wel optimaal werkt.

Als er echter geen of een zwak geluid uit de luidspreker komt dan moeten we de fout zoeken in de eindversterker of de voeding. Om die logica te begrijpen moeten we een juiste voorstelling hebben van onze radio. Elke radio kunnen we voorstellen met volgend blokschema (fig 4).

Als je dit niet bekend voorkomt, zoek dan eerst de betreffende onderdelen terug op in afbeeldingen van de radio's in het vorige hoofdstuk.

We gaan nu na hoe we de fout kunnen lokaliseren. Als de voeding stuk is (voedingstrafo of gelijkrichterlamp) dan krijgt noch de ontvanger, noch de versterker voedingsspanning en dus werkt er niets! Dus als er geen brom uit de luidspreker komt (als we de warme kant van de PU aansluiting aanraken), dan kan de fout in de voeding liggen. Dat zullen we dan in de volgende stap moeten controleren.

Maar als de versterker stuk is en de voeding werkt, dan horen we ook niets. De ontvanger werkt correct, maar het ontvangen signaal wordt niet versterkt.

Dus het eerste wat we moeten doen, is meten of de versterker voedingsspanning heeft en dat doen we met twee metingen. Ten eerste meten we de anodespanning van de eindbuis en ten tweede de schermroosterspanning van dezelfde buis.

Voor de meting van de anodespanning zijn er twee mogelijkheden, ofwel meten we aan de buisvoet van de eindlamp, ofwel meten we op de aansluitingen van de eindtransformator (fig. 5). In het eerste geval moeten we het chassis uit de kast halen of de bodemplaat van de radio wegnemen.

Meten we op de aansluitingen van de uitgangstransformator (afgekort als trafo) dan moeten we radio niet uitnemen, enkel de achterwand verwijderen. Op de uitgangstrafo vinden we over het algemeen vier aansluitingen: twee van de primaire, twee van de secundaire.

De secundaire vinden we gemakkelijk, omdat de aansluitingen direct verbonden zijn met de spreekspoel van de luidspreker. Wat de aansluitingen van de primaire betreft, loopt er één aansluiting naar de anode van de eindbuis en één loopt naar de gelijkrichter (ook C2). We meten op beide aansluitingen van de primaire en moeten een spanning vinden van 250 à 300 Volt; bij universeeltoestellen kan de spanning lager liggen (130 à 170 Volt). Is er op beide spanning, dan gaan we verder op zoek.

Meten we de spanning op de buisvoet, dan zoeken we de aansluitingen van de buisvoet van de eindlamp op in het buizenboek (of op internet) en zoeken op welke pen de anode is aangesloten (fig. 6). Voor een EL84 is dat pen 7, bij een 6V6 pen 3, bij EL41 of EL42 pen 2, bij een 42 pen 2. De meting kan gebeuren met een analoge of digitale universeelmeter (DC bereik 300 à 500 volt).

Is er geen spanning op de anode van de eindbuis, dan controleren we terug de spanning op de voeding (fig. 7).

Opgepast! In deze tekening is de buisvoet van de eindlamp een halve slag gedraaid, zodat de aansluitingen er enigszins anders uitzien.

Is er spanning op de voeding en geen spanning op de anode van de eindbuis, dan staat de uitgangstrafo onder verdenking.

Radio uitschakelen en de uitgangstrafo doormeten (fig. 8). Plaats de meter op weerstandsmeting. Als de meter geen weerstandmeting aangeeft (oneindig) dan is de trafo doorgebrand of onderbroken.

Controleer heel goed alle contacten en soldures op de trafo. Als je slechts kan besluiten, na degelijke metingen en controle dat de primaire van de transformator onderbroken is, dan moet de uitgangstrafo worden vervangen. Dit kan je nog nagaan, door te controleren of de eindbuis rood aanloopt. Dat betekent dat het schermrooster wel spanning heeft, maar de anode niet. Maar natuurlijk als de buis intussen gesneuveld is. dan loopt ze ook niet meer rood aan en zal niet alleen de trafo, maar ook de buis moeten vervangen worden.

Is er wel anodespanning maar geen schermroosterspanning, dan kan de schermroosterweerstand onderbroken zijn of de ontkoppelcondensator (C8 op fig. 2) doorgeslagen. Om de schermroosterspanning te meten, zetten we de rode meetpen van de meter op pen 9 bij een EL84, pen 4 bij een 6V6 (controleer dit op de tekening hierboven), met de meter op DC bereik 300 à 500 Volts.

Als er dus geen schermroosterspanning en wel anodespanning is, schakel dan de radio uit en meet de waarde van de schermroosterweerstand (meter op Ohm-meting). Meter over de weerstand plaatsen (punten A en B in het schema van fig. 9).

Meten we geen weerstand (oneindig) dan is de weerstand onderbroken. Dan is dat waarschijnlijk veroorzaakt door de ontkoppelcondensator, tussen punt C en D op het schema. Dus meten we deze eerst na! 

(Analoge meter op weerstandsmeting: bij aanraking met de meetpennen moet de wijzer uitslaan en terugvallen op oneindig, probeer dit op verschillende bereiken).

Slaat de meter uit op nul (ook op laag bereik), dan is de condensator doorgeslagen (kortsluiting) > vervangen!

Als de beide componenten in orde zijn, na vervanging, dan moet de spanning terug normaal zijn.

Als de metingen aan de anode en het schermrooster van de eindbuis in orde zijn, dan kunnen we controleren of de eindlamp werkt.  We raken het schermrooster van de eindlamp aan (pen 5 bij 6V6, pen 2 bij EL84) met de schroevendraaier en weer plaatsen we de vinger aan het metaal van de schroevendraaier. Nu moet er een zachte brom te horen zijn. Als dat zo is, dan is de eindbuis waarschijnlijk in orde. Is dat niet het geval, dan meten we de spanning op de kathode, pen 3 bij EL84, pen 8 bij 6V6 (analoge of digitale meter, DC bereik 20 à 50 Volt). De kathodespanning voor een EL84 moet ongeveer 6 à 7 Volts zijn, voor een 6V6 is dat 10 à 12 Volt, voor een 42 is het 15 à 20 Volt en voor een EL41 bedraagt ze maar 7 Volt. Uiteraard is de kathodespanning afhankelijk van een aantal factoren, zoals de kathodeweerstand. Hoe groter de weerstand hoe meer de spanning zal stijgen. Maar de waarde hierboven geeft een richtwaarde, een grootte-orde.

Als er geen of praktisch geen spanning op de kathode staat, dan is ofwel de buis uitgeput, ofwel de condensator (C31 op fig 1, C1 op fig 2) over de kathodeweerstand (R1 op fig 2, R33 op fig 1) doorgeslagen.

We plaatsen de meter op weerstandmeting. We schakelen de radio uit en wachten een tijdje tot alle spanningen weg zijn en meten de weerstand over de kathodecondensator (Ck op het schema).

Is die nul, dan is de kathodecondensator doorgeslagen. Vervangen door een goed exemplaar is de boodschap.

Detail Fig 1

Geeft de meting de juiste waarde van de kathodeweerstand aan, dan is waarschijnlijk de buis uitgeput. Vervangen van de eindbuis brengt dan de oplossing.

Ligt de spanning over de kathode veel te hoog, bijvoorbeeld: als een spanning van 10 Volt normaal zou zijn, dan is een spanning van 25 Volt abnormaal. Ofwel staat de buis ongenadig stroom te trekken en dan kleurt ze rood, ofwel is de kathodeweerstand zo opgelopen dat de spanningsval veel te groot geworden is.

Weerstandsmeting over de kathodeweerstand (radio eerst weer uitschakelen) geeft aan of de waarde ervan is opgelopen. Is dat het geval, te vervangen door een goed exemplaar. Is de weerstand juist en staat de buis te blozen, dan staat de buis onnodig veel stroom te trekken (dissiperen) en moeten we op zoek gaan naar de oorzaak.

Daarom meten we de spanning op het stuurrooster. Is de roosterspanning positief, dan betekent het, dat de koppelcondensator C (C6 op fig. 2, C26 op fig. 1) spanning doorlaat (meet de spanning liefst met een digitale meter of met een hoogohmige universeelmeter, d.w.z. zet de analoge meter op een hoog spanningsbereik). Vervangen van de C is de oplossing. Gebruik hiervoor altijd een nieuw exemplaar van onberispelijke kwaliteit met werkspanning 400 Volt. Deze fout komt enorm veel voor en deze condensator wordt door veel amateurs-verzamelaars al bij voorbaat gecontroleerd bij alle radio's die ze in hun verzameling verkrijgen.

Als we vaststellen dat de eindlamp wel werkt, dus als er een lichte brom uit de luidspreker komt, (en de PU versterker werkt niet) dan moeten we de fout zoeken in de eerste laagfrequentversterker. 

Fouten in de eerste LF versterker

 

Als de eerste LF versterker bestaat uit een penthode (6B7, EF42, EAF41, EF...) dan volgen we de volgende methodiek:

Mogelijke verdachten tijdens dit proces: anodeweerstand, schermroosterweerstand, ontkoppelcondensator, kathodeweerstand, kathodecondensator.

Als voorbeeld nemen we een eenvoudige Philipsradio, namelijk de BX580A, een nog regelmatig aan te treffen toestelletje van 1949.

We bekijken eerst het onderaanzicht van de radio en zoeken naar de onderdelen. B3 is de eerste LF versterker en daar moeten we de fout dus in zoeken. Als we het buizenboek of internet raadplegen dan vinden we de pinconfiguratie of aansluitingen. Het buizenboek geeft twee mogelijke toepassingen, als MF versterker en als laagfrequentversterker. In deze Philips zijn beide toepassingen aanwezig.

We zoeken dus spanning op aansluiting 2 (anode) en 5 (schermrooster) van de EAF41. Is die er niet dan moeten we de fout zoeken in de anodeweerstand, respectievelijk de schermroosterweerstand (zie figuur). De ontkoppelcondensator van het schermrooster moet altijd gecontroleerd worden. Voor de meting verwijzen we weer naar het vorige artikel. Vervang een slechte condensator nooit door een gebruikt exemplaar. Gebruik altijd nieuwe en degelijke types, sloop ook geen condensatoren uit oude TV’s om onderdelen te verzamelen. Wees vooral streng tegenover condensatoren.



Tenslotte meten we de kathodespanning, die moet een kleine spanning voeren. In de meeste schakelingen ligt die rond 2 Volt, in oudere schakelingen iets hoger. 

Is er geen kathodespanning, dan de kathode condensator controleren op sluiting en eventueel vervangen. Is de spanning te hoog: toestel uitschakelen en kathode weerstand controleren op juiste waarde. In de BX580 ligt de kathode echter aan chassis, in dat geval moet er een kleine negatieve spanning te meten zijn op het stuurrooster (pen 6 van de EAF41). Die meting voeren we uit met een digitale meter of buisvoltmeter.

Is de eerste laagfrequentversterker een triode (75, EBC1, EABC80, 6C5, EBC11, EC...), dan is de procedure dezelfde maar met uitzondering van alle metingen rond het schermrooster.


Noteer: Philips toestellen met buizenbezetting ECH21, ECH21, EBL21 gebruiken ook geen kathodeweerstand in de voorversterker, maar ook geen negatieve voorspanning. Bij schakelingen met een EABC80 wordt de negatieve voorspanning opgewekt door gebruik te maken van een zeer hoge stuurroosterweerstand, namelijk 10 MOhm.

Als alle metingen correct zijn uitgevoerd en alle componenten gemeten, de verdachten vervangen, dan moet de PU versterker terug werken.

Samenvatting van de controle van de 1e LF trap bij de BX580A:

We zijn nu al een hele stap gevorderd in de controle van onze radio en als hij nu nog niet werkt, dan ligt de fout in de ontvanger. De oorzaak kan liggen in de MF versterker, of de oscillator-mengbuis. Meestal is een doorgeslagen condensator in de ontvanger de oorzaak, maar dat onderzoeken we in de volgende les.

Wie nog andere literatuur wil naslaan, kan het artikel "eindtrappen, hun lasten hun lusten" nalezen in Retro van september 1999. Het artikel "balanseindtrappen en hun dri(j)vers" in Retro van december 1999 is voor meer gevorderden.

Beide artikels zijn weer te bevragen, uiteraard gratis, via email bij de auteur van dit artikel. Die artikels zijn natuurlijk ook te vinden in het uitstekende documentatiecentrum van het Olens radiomuseum.

Auteur: Maurits Eycken, hoofdredacteur Retro Radio