Nederlands Forum over Oude Radio´s
Onafhankelijk medium voor liefhebbers en verzamelaars van oude radio´s en gerelateerde zaken


 

 

 

Buizen / Onderhoud

 


  • Nieuwe doosjes

Via Internet zijn buizendoosjes te bestellen. Daar zit een dwarsschotje in tegen het stoten. Vervolgens met de printer labeltjes gemaakt. Dit ziet er overzichtelijk uit en ze passen perfect in een IKEA-doos (Kassett). 

Buizendoosjes in verschillende formaten zijn te bestellen bij Antique Electronic Supply en bij "Frag Jan zuerst". Om de verzendkosten over een grotere bestelling te verdelen is het raadzaam bestellingen te combineren.

  • PVC-pijp

Voor de "buisvormige buizen" bv. de 21, 41 en 81 serie kan ook gedacht worden aan een kistje, vol gezet met stukjes elektra- of pvc- pijp van een geschikte diameter en ongeveer 15 cm lang. In een kistje van 20x20 pijpjes gaan dan al gauw 400 buizen. Voor de oudere lampen is ook zoiets te maken, alleen staan de buizen dan wat ruim in hun jas. Voor de mensen met een decoupeerzaag is uit triplex natuurlijk razend snel een schotjes systeem te zagen. 

 

(afb.: Achim)

 

Te gebruiken zijn ook lege bougie doosjes van een garage. Zeer handig; als je ze omdraait zijn ze blanco.

Je kunt ze ook bewaren in schoenendozen. Zo kwetsbaar zijn ze nou ook weer niet. Ik heb ze gewoon in schoenendozen gestopt. Hoe meer je er in doet hoe beter. Ze kunnen dan namelijk niet tegen elkaar botsen. Als ze goed tegen elkaar aan liggen kan er weinig mee gebeuren. Die dozen hebben alle dezelfde maat, dit i.v.m. het stapelen. Wel heb ik een database aangemaakt van de inhoud van elke doos. Hiermee probeer ik te voorkomen dat er te veel gegraaid wordt in de doos bij het zoeken naar een buis. De opdruk is snel beschadigd. Dus is enige voorzichtigheid geboden. Van mijn vroegere plannen om elke buis in een doosje te stoppen ben ik al vlug van afgestapt, veel te duur.

Ik heb de buizen los in plastic kratten liggen. Veel buizen zitten nog in de doosjes, maar andere liggen er gewoon los in zodat je voorzichtig kunt graaien. Uiteraard heb ik ze per generatie en per soort gesorteerd, zoals ktv-buizen, buizen voor zwart-wit tv's en radio buizen in de U-serie, Noval voet, Rimlock voet evenals de octal buizen. 

Ik heb ladekasten van Raaco. Metalen kast met kunststof laatjes. Daar heb ik mijn buizen opgeborgen op volgorde van nummer. Alle laatjes zijn van een etiket voorzien en zodoende kan ik de buizen zo weer pakken. De ladekasten hangen aan de muur zodat ze ook niet bewegen. Als je ze moet kopen, is het wel een dure aangelegenheid. 

In Excel heb ik een lijst gemaakt, zodat ik snel kan zien in welke doos de gezochte buis zich bevindt. Eindbuizen en gelijkrichtbuizen bijvoorbeeld, moeten vaker vervangen worden dan middenfrequentbuizen. Verder U-buizen niet bij E-buizen, dit alles vergemakkelijkt het opzoeken. Nog een tip: vroeger plakte ik kleine stickertjes bovenop, met het type, zodat zonder de buizen uit de doos te halen gelijk te zien is wat voor type elke buis is. Na een paar jaar vallen die stickertjes er echter vanzelf af. Handiger is het nu bovenop met een watervaste dunne viltstift het type te schrijven, deze inkt is bij definitief in gebruik nemen weer makkelijk eraf te poetsen. Bij geteste buizen kun je zo ook een merkteken aanbrengen, zodat je gelijk weet dat dat een buis is die werkt. Dit stickeren of beschrijven natuurlijk niet toepassen bij types met een geleidende laag, dan is het vaak niet meer te verwijderen zonder de laag te beschadigen.

De hele grote wikkel ik in bobbeltjes plastic. 

Ik neem een halve of kwart (afhankelijk van buistype) krantenblad, vouw die tot een geschikte maat, en draai een koker om de buis. Dan schrijf ik details buiten op en doen de buizen per soort in dozen.

Ik bewaar ze opgestoken op een plaat piepschuim. Zo blijven ze prima zitten. 

Voor de sleutelserie en latere types kun je ook de kartonnen hulzen gebruiken van toiletrollen. Zet ze verticaal in een doos, nummer de bovenste horizontale rij van een t/m .... en de eerste verticale rij A t/m ..... Je kunt dan eenvoudig een administratie bijhouden, waar welke buis zit.

AGIO sigarenkistjes. Zijn precies de hoogte van een gebruikelijke buis (zoals ECL86) en er passen er zo'n 10 in.

In metalen sigarendoosjes (Agio 20) past de miniwatt reeks perfect in. Types zijn op stickertjes geschreven, buizen gepoetst (dus ook de tekst kwijt) en stickertjes op buizen geplakt. Natuurlijk ook een stickertje op het sigarenkistje geplakt.

De gebruikte buizen zitten een doos, maar dan ligt er een piepschuim (isomo) plaat in waar ik de buizen op heb geprikt. Ook weer soort per soort op een rij. En aan de voorkant van een rij het typenummer op de plaat geschreven en de bovenkant van de doos.

Ik heb mijn buizen in allerlei genummerde niet te grote dozen gedaan en vervolgens een excel sheet gemaakt waar de types en aantallen instaan en natuurlijk de locatie. Heb ik er een nodig dan kijk ik of ik hem nog heb en zo ja dan zie ik ook in welke doos die zit. Hoef ik nooit lang te zoeken.

Ik gebruikte de bekende schoenendozen, maar sinds een jaartje ben ik overgestapt op dozen van de Ikea. Deze dozen passen precies in mijn Wedeka opbergrek. Van een normale oude doos heb ik tussenschotjes in de dozen gemaakt zodat de meeste nu twee of drie compartimenten hebben. Op die manier heb ik een stuk meer ordening kunnen aanbrengen.

Ik heb bananendozen genomen, helemaal gevuld met rechtopstaande kokertjes van toiletpapier en hierin de buizen geplaatst. Je kunt dan de dozen nog stapelen, zelf met de grote pennenbuizen.

Zelf gebruik ik een ladekast van metaal. De lades zijn 5 cm hoog dus een paar extra tussen schotjes erin gemaakt van hardboard en op de lade zelf een index (kast komt van een kantoor). Op deze manier kan ik er zo'n 50 soorten kwijt en is zoeken een fluitje van een cent.


Henk Roovers, Pol, Jan van Erp, Stef van Aalst, Marco Loos, Einte van Douwen, Pieter de Kock, Otto Tuil, Emile van de Kerkhof, Henk van den Broek, René Engels, Sjaak van Schaik, Kees van Dijke, Frits van Mourik, Achim, Harm Piek, Gidi Verheijen, Paul Welther


Wat je wel vaker tegenkomt is geoxideerde pennen van de buizen. Probeer ze terwijl de radio aanstaat voorzichtig wat in de voet te bewegen; kraakt het, dan weet je voldoende. Met een koperborsteltje de donkere aanslag verwijderen gaat prima. Overigens zou ik contactspray in buisvoeten niet aanraden. De pennen kunnen behoorlijk heet worden. En voor niet-bewegende contacten zou ik zéker geen contactspray gebruiken. Om het vuil op de buispennen op te lossen kun je eventueel wat spray aanbrengen en laten inwerken, maar vóór het weer in de voet plaatsen, het residu goed met een lapje verwijderen.

Henk van den Broek 

De buisvoet-contacten kun je meestal goed reinigen met contactspray; de buis er voorzichtig uithalen, wat spray in de gaatjes druppelen, en met een tandplakragertje  *) o.i.d. even borstelen. Bij sommige typen buisvoeten (vooral buizen met een getal onder de 10 of in de 20 in het typenr.) kun je het poetsen ook gewoon met een lap plus schroevendraaiertje doen. Hetzelfde kun je doen met de contacten aan de buizen, bij sommige typen zijn de pootjes vrijwel nooit vies (zoals de jaren '50 "80" buizen), maar andere typen zoals de '40 en '20 serie hebben vaak last van zilveroxide op de pennen. Hier zijn speciale middelen voor, maar met wat ammonia gaat het ook redelijk vlot schoon. Het gebruik van schuurpapier wil ik je van harte afraden, omdat dan het contact na korte tijd weer begint te kraken.

Wouter Nieuwlaat

*) Dergelijke borsteltjes zijn gewoon te koop bij de drogist. Ze hebben een ijzeren staafje. Zie foto:.

Pieter de Korte

Je kunt deze borsteltjes inderdaad kopen bij o.m. de "Trekpleister" (drogisterij). De borsteltjes heten "interdentale borstels". Ze zijn er in verschillende maten.

Roland Huisman

(foto: Pieter de Korte)


Het simpelste is de buis in de bijpassende radio te plaatsen en deze in te schakelen. Als dat niet mogelijk is, gebruik dan een buizentester. Als dat ook niet gaat, kun je improviseren met een trafo die ongeveer 100 Volt wisselspanning levert. Een gelijkrichter is niet nodig, zet wel een weerstand van 1000 ohm/3 Watt in serie met de voeding. Je kunt de stroom door de buis vervolgens meten met een mA meter (in de 50 mA DC stand) of met een fietslampje (6 Volt/100 mA).

Bij 100 Volt AC en een weerstand in serie van 1000 ohm zal je nooit meer kunnen meten dan 50 mA DC. Hetzelfde geldt voor 80 Volt en 800 ohm (tenzij er een sluiting is tussen kathode en anode, dan wordt de stroom precies 100 mA AC). Een slechte buis trekt dan 20 mA of minder, een goede buis 40 tot 50 mA, er tussenin (20-30 mA) is twijfelachtig. 100 Volt wisselspanning is "normaal" voor deze simpele schakeling. Bij 80 Volt kunnen buizen, die normaal op wat hogere spanningen werken (sommige eindbuizen), iets minder goed worden doorgemeten dan bij 100 Volt. Let wel op, dit is alleen een emissietest, de buis zelf kan "goed" meten, maar toch sluiting vertonen of op een andere manier nog defect zijn.

John Hupse


Sommige versleten buizen kun je regenereren, maar veel buizen hebben vaak defecten, zoals positieve roosterstroom e.d.. Verder houdt het regenereren nogal wat risico's in als je daar geen ervaring mee hebt. Zo kan een nog bijna goede buis plotseling definitief om zeep worden geholpen. Buizen die meestal voor regenereren in aanmerking komen zijn gelijkrichtbuizen en buizen die alleen slijtage of weinig emissie hebben.

Een van de methoden om oude buizen te regenereren is om tijdelijk een gloeispanning van meer dan de dubbele spanning aan te leggen. Ik heb dat eens geprobeerd met o.a. een afgeschreven EBL1 die ik vrijwel onbeperkt (uren lang) op 12,6 Volt i.p.v. 6,3 Volt heb laten branden. Met weinig resultaat trouwens. Versleten afstemogen willen nog wel eens een beetje beter gaan werken als ze een tijdje op de dubbele gloeispanning hebben gebrand. Kennelijk zijn ze niet zo erg kwetsbaar. 

De veiligste manier echter is om er "lichtjes" tegen tikken om het "stof" van de kathode te halen. Anders inderdaad proberen met een overspanning op de gloeidraad, maar niet overdrijven.

Met afstemogen zou ik voorzichtig te werk gaan. Te hete kathoden kunnen barium e.a. gaan verdampen op het lichtscherm, zodanig dat deze schade krijgt. Dubbele gloeispanning is heel hoog. Misschien liever 8 Volt of zo.

Kees van Dijke, Andries van Bronkhorst, Walter Heyvaert, Pieter de Kock

Bij de productie heeft men toen d.m.v. hoogfrequente verhitting het systeem laten gloeien. Daarbij verdampte het van tevoren aan (of op) het anodeblik opgebrachte barium en kwam op de gloeidraad terecht. Ik noem het maar barium omdat ik de precieze formule niet ken. Op die manier konden zwak gloeiende, direct verhitte buizen, relatief veel elektronen emitteren. Bij versleten buizen is het barium op de gloeidraad verbruikt. Dus moeten wij de procedure herhalen. De omschreven "methode Köppen" heb ik zelf met succes herhaaldelijk bij verschillende Telefunken buizen toegepast. Om de anode opnieuw te laten gloeien, wordt de buis gecontroleerd overbelast. Het is wel en paardenmiddel, met 80% kans op beterschap.

Deze methode heeft alléén betrekking op buizen met een barium voorraad aan het anodeblik. Bij andere direct verhitte buizen met enkel een wolfraam = tungsten (met of zonder thorium) gloeidraad, werkt de omschreven methode niet. Ook niet, als het barium als een soort pasta op de gloeidraad is aangebracht. Het moge duidelijk zijn dat de hoeveelheid van de barium voorraad aan het anodeblik van groot belang voor het eindresultaat is.

(foto: Wolfgang Holtmann)

Men herkent op de foto van een RES164 een bult in het anodeblik. Hierin zit het barium opgeborgen en kan alleen naar beneden door een gat ontwijken. Een deel slaat rechts en links op de glaswand neer. De Telefunken buizen van het type RE of RES zijn vaak doorzichtig, dus de anode, plus de tijdens het opstoken groen oplichtende bariumemissie, is meestal duidelijk zichtbaar. Bij de equivalente Philips buizen is de ballon meestal geheel verspiegeld.

Tijdens de forumdiscussie zijn er twijfels gerezen of merken zoals Philips, Valvo, Radio Record enz. überhaupt op deze manier te regenereren zijn. Misschien is de afzonderlijke barium opslag een "uitvinding" van Telefunken met een patent erop. Zie ook mijn opmerkingen aan het einde.

Het is belangrijk dat de spanning voor anode en het schermrooster tijdens het regenereren op zeker 300 V wordt gehouden. Ook het eerste rooster is via een weerstand met de anode(!) verbonden. Verder hebben wij een variabele voeding voor de gloeidraadspanning nodig, maakt niet uit, gelijk- of wisselstroom. In het schema staat met pijltjes de weg van de barium-deeltjes aangegeven, welke door de hitte vrijkomen en als een nevel op de gloeidraad neerslaan. Natuurlijk ook gedeeltelijk op de roosters, maar die worden gelukkig bij normaal bedrijf niet zo heet dat er een ongewenste roosteremissie kan plaatshebben.

Procedure, met een RES 164 als voorbeeld. Andere types vragen om afwijkende instellingen. De aangegeven tijden zijn alleen een indicatie.

1.      In een halfdonkere ruimte wordt de patiënt met 6 volt voor ca. 30 sec (of korter) oververhit. De eerste seconden zal de Ie laag blijven om dan ineens sterk te stijgen. De anode begint te gloeien en de bariumdamp is als een groene schemer tussen de elektroden te herkennen (bij geheel gesloten buizen is dat natuurlijk niet zichtbaar).

2.      Nu wordt de Vf op 5,5 volt gereduceerd. De Ie zakt maar gaat toch weer stijgen. Niet te lang laten doorschieten. Ca. 160 mA is het maximum.

3.      In de aangegeven intervallen de Vf stapsgewijs verlagen, tot er een stabilisatie te constateren is.

4.      Dan alles uitschakelen en laten afkoelen.

5.      Hierna de buis op een tester (of in het toestel) onder normale condities voor 30 min. laten branden.

 

(afb.: Wolfgang Holtmann)

 

Opgelet. Soms reageert een buis erg hevig en snel. Het is dan zaak eerder te onderbreken en halverwege naar het resultaat te kijken.

Nog iets over veiligheid. Mij is bij de toegepaste procedure nog nooit een buis door de enorme hitte gesprongen. Maar het is zeker beter een veiligheidsbril te dragen.

Ervaringen. In het algemeen heb ik goede ervaringen met de omschreven methode opgedaan. Bij een buis, die nog maar 25% emissie heeft, is de anode met de normale gloeidraadspanning niet voldoende warm te stoken. Dus is het bittere noodzaak met 2 Volt meer dan nominaal de zaak op te starten. In de beginfase is het "alles of niets" om zo snel mogelijk de reddende dosis barium van de gloeiende anode toegediend te krijgen. Belangrijk is het op gang komen van het verdampingsproces. Te herkennen aan een stijging van de Ie. Vaak is deze kritische periode korter dan 30 sec. Dat hangt af van de reactie van de 'patiënt'. Dan kan meteen de Vf met een 1/2 volt lager enz. Als de Ie ineens zakt moet meteen de Vf omlaag of zelf de hele procedure onderbroken worden!

Natuurlijk is het een bijzonder zware belasting, vooral voor de dunne gloeidraad. Dat tijdens de geweldprocedure de gloeidraad knapte is mij tot nu toe niet overkomen! Van de ca. 10 buizen zijn er 8 als langdurig goed uit de ‚behandeling’ gekomen! Eentje bereikte maar 60%. Ik dacht, dan nóg een keer. Dat had ik beter niet moeten doen. De emissie was daarna op 30% teruggelopen. Die andere buis (ook een Telefunken) reageerde helemaal niet! Als een buis ‚niet wil of kan', niet overdrijven. Dan zit er gewoon niet meer in.

In de meeste gevallen verkrijgen wij een 'opgesterkte' buis met misschien 60 tot 70% emissie. Een buis met maar 25% was onbruikbaar, met 70% meestal weer goed bruikbaar! Wees tevreden, zeg ik dan. Probeer het niet opnieuw om op 100% te komen. Heeft een buis nog 50% emissie is de verhoging van de Vf met 1 Volt al voldoende om de anode rood gloeiend te stoken. Meestal is dan zelf achteraf met 100% emissie te rekenen. Bij Buizen met 75% of meer emissie wordt afgeraden die paardenkuur te doorlopen. Logisch, een kwestie van afweging van het altijd aanwezige overlijdensrisico.

Wolfgang Holtmann

(afb.: Wolfgang Holtmann)

De Philips buizen hadden "enkele druppels" bariumacide op de anode, of dat meer of minder is vergeleken met een Telefunken buis weet ik niet. De grootte van het doosje op de anodeplaat zegt m.i. niet zoveel. De "stellen" in het anodeblik bestaan bij Philips meestal uit een aantal ingeperste ribbels. 

(foto: John Hupse)

 

Dit is toegepast in in de eerste Miniwatt buizen zoals A410, A409, B406 en B403 en de A210, A110 enz.

Er worden dunne wolfraam gloeidraden in deze buizen toegepast die zijn verkoperd. In de anode zijn z.g. "stellen" aangebracht, met een paar druppeltjes bariumacide. De anode is plaatselijk voorzien van een metalen gaasje.

De buizen werden in een bombarder geplaatst (H.F. generator) waarbij eerst het (magnesium)getter en daarna het barium verdampt. Het barium komt overal in de buis terecht, ook op de gloeidraad. Dit is voldoende voor circa 5000 uur emissie.

De barium slaat ook op de binnenkant van het glas neer, dit zie je als een roetachtige laag.

 

Wanneer een dergelijke Philips buis onvoldoende emissie heeft is het voldoende om de buis boven een gasvlam te verhitten en vervolgens af te laten koelen. Bij te sterke verhitting deukt hierbij de buis plaatselijk in, onder invloed van het vacuüm en het zacht worden van het glas. Bij voldoende handvaardigheid leidt deze methode tot een vrijwel nieuwe buis.

Deze wijze van activeren van direct verhitte gloeidraden is door Philips tot ongeveer 1934 toegepast. Een aardig detail is dat men er pas na 1945 is achter gekomen dat de bindende getterwerking bij deze buizen niet door het magnesium werd veroorzaakt, maar door het in de buis aanwezige barium. Het magnesium had men indertijd dus gewoon weg kunnen laten, hoewel de spiegelende laag wel een fraai optisch effect geeft.

John Hupse

Ik lees de methode wel een beetje met angst en beven. Gloeispanning verhogen! Waarom? Mijn ervaring is dat het verhogen van de gloeispanning nog al eens een averechts effect heeft. Ik heb nogal wat slechte C453's e.d. liggen en heb wel eens een experimentje gewaagd.

In eerste instantie de anode en schermrooster spanning zo hoog mogelijk ingesteld, en gespeeld met de negatieve voorspanning. Een enkele keer had ik dan succes, en begon de eindlamp weer lekker stroom te trekken. Door middel van het spelen met het negatief hield ik de anodestroom dan op een dubbele normale waarde, tussen de 30 en 40mA. Dit enige tijd constant proberen te houden, en lekker warm laten worden.

Buizen die "lui" waren konden een heel enkele maal weer tot actieve dienst worden teruggeroepen. Wilde een lamp geen stroom trekken, heb ik ook wel eens 6V op een C443 gezet. Steeds met rampzalig resultaat! Even wilde ze wel, maar daarna zakte de anodestroom lekker in, en was ze nog veel slechter dan voorheen. 

Nico den Haak

Dit verschijnsel is als volgt te verklaren: door het verhogen van de Vf heb je de laatste nog aanwezige bariumlaag van de gloeidraad laten verdampen (verbranden), zonder dat er van de anode een nieuwe laag aanvullend kon neerdalen. Simpel, omdat de verdamping van de barium voorraad (wegens een te lage temperatuur) nog niet heeft ingezet. Er is nóg een mogelijkheid te bedenken die goed bij de bovenstaande bevindingen aansluit: stel, dat Philips maar een kleine hoeveelheid barium bij de geboorte van zo’n buis heeft meegegeven, dan kan het best zijn dat bij het activeringsproces toen meteen alles is verdampt. Het overgebleven barium zit dan niet als restant aan het anodeblik, maar aan de binnenzijde van de ballon. Dat betekent ook, dat een verhitting van de anode door overbelasting geen zin heeft. Daar is niets te halen, op=op.
Conclusie: de omschreven methode Köppen brengt in dit geval niet het beoogde resultaat. In tegendeel, het beetje barium op de gloeidraad raken wij ook nog kwijt. Alleen door het openen van (onherstelbaar) defecte -direct verhitte- Philips (of andere merken) bariumbuizen kunnen de aangehaalde onzekerheden weggenomen worden.

De eerder aangehaalde methode om een barium buis boven een gasvlam te verhitten, is het proberen waard. Natuurlijk zijn ook hier risico’s aan verbonden, zoals de kans dat door ongelijkmatig uitzetten van het glas de ballon knapt. Verder heb ik gelezen dat de barium/magnesium laag gedeeltelijk loslaat en de losse schilfertjes kortsluiting kunnen veroorzaken.

Het laatste woord over regenereren van buizen is zeker nog niet gesproken.

Wolfgang Holtmann

Over het regenereren van indirect verhitte buizen vond ik onderstaande (Engelse) tekst:

The indirectly heated cathode is the more modern type of emitter consisting of a metal sleeve with the oxide layer on the exterior and the filament mounted in the interior. These tube types should initially be operated at the rated filament voltage for at least one hour and then checked for quality and stability. If they still are not satisfactory, then the following procedure should be used. With the tube in the tube tester, increase the filament voltage to 120% of rating while carefully watching the plate current or tube tester meter reading. The meter reading will slowly increase, hit a peak, then start to decrease. At the point of maximum reading, reduce the filament voltage back to rated value. Continue to operate the tube at rated filament voltage for at least four hours, then test. When two tests spaced one hour apart provide the same reading, the tube is rejuvenated as much as possible.

Peter


 

Ervaring met een UBL1 (in een NSF H140A). Er was een hardnekkig probleem, waarbij het geluid plotseling dof werd, het volume afnam en de vervorming toenam. Het verschijnsel kon spontaan ophouden en even later weer optreden. Beroering van de buis en van de buiskap (aansluiting g1) kon ook resulteren in terugkeer van het betere, heldere geluid. Na (1) vervanging van de afgeschermde leiding naar de buiskap (waarin een roosterweerstand was opgenomen) omdat de isolatie verdacht was, (2) reiniging van buisvoet-buispennen-buisdop-aansluitdopje met contactspray en (3) uitsluiting van de mogelijkheid van een doorslaande condensator,
kwam ik uiteindelijk op de buis zelf terecht. De buispennen bekijkend, zag ik dat de punten daarvan vertind waren. Datzelfde was het geval met het dopje op de buis (de aansluiting van het stuurrooster). Door laten vloeien van de vertinde punten van de buispennen leverde nog niets op. Door laten vloeien van de bovenkant van de buisdop bleek echter de oplossing. Kennelijk maakte het aansluitdraadje dat uit de glasballon komt, geen goed contact meer met het opgelijmde dopje. Moraal van dit verhaal: wanneer je aan zo'n oude octal buis twijfelt, kun je altijd nog proberen om de topjes van de buispennen en de topaansluiting even goed te laten doorvloeien om zeker te stellen dat de interne aansluitdraadjes goed contact met de respectievelijke pennen c.q. buistop maken.

Gerard Jongbloed


Heel eenvoudig: gewoon optisch met een soortgelijke buis vergelijken waar het type wél leesbaar is. Maar omdat het zuiver om die drie types gaat (maar ook voor bijna alle types uit de 80er en 90er serie), is een inschatting best mogelijk. Er is een duidelijk verschil in de anodeconstructie tussen en ECC81-ECC82-ECC85-ECC88. Moeilijker is de ECC83. Deze lijkt op een ECC82, alleen met een loep is een grotere afstand kathode/rooster bij de ECC83 te herkennen.

Een verschil tussen een EL84 en UL84 is natuurlijk niet zichtbaar, maar wel meetbaar (gloeidraad weerstand). Je moet bij deze methode natuurlijk een aantal goede exemplaren op voorraad hebben.

W. Holtmann

Soms wil het helpen om even je warme adem er op te blazen zodat er condens op het buisje komt. Soms kun je dan nog wat letters herkennen. Veeg echter nooit het vocht van de buis af. want je neemt zo de lettertjes mee.

Jonathan Hooft, William Oorschot

Bij sommige buizen staat een fabriekscode op de buis gestempeld of geëtst. Deze aanduiding is degelijker aangebracht dan het opgedrukte typenummer zodat de fabriekscode vaak nog wel leesbaar is. Deze code staat vaak onder aan de buis, soms op de bodem tussen de pennen. Op de website http://utopia.knoware.nl/users/erikputz/electr02.htm staat een lijst met fabriekscodes van Philipsbuizen. Ook op de site van Frank Philipse staat een lijst met deze coderingen van buizen: http://www.mif.pg.gda.pl/homepages/frank/other/Philips/index.html. Het is wat omslachtig , maar zo kan je er toch vaak achter komen wat voor buis het geweest is.

Ed van der Weele, Henk van den Enden


Terug naar de inhoudsopgave


(03-04-2010 )